Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/700490-11
Datum vonnis: 2 november 2012
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
19 oktober 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Hofstee en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. Y. Quint, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer:
Feit 1:
dat verdachte gedurende een periode al dan niet samen met anderen cocaïne en/of heroïne heeft gedeald dan wel dat verdachte gedurende een periode medeplichtig is geweest aan het al dan niet samen met anderen dealen van cocaïne en/of heroïne;
Feit 2:
dat verdachte gedurende een periode al dan niet samen met anderen hennep heeft gedeald dan wel dat verdachte gedurende een periode medeplichtig is geweest aan het al dan niet samen met anderen dealen van hennep;
Feit 3:
dat verdachte gedurende een periode al dan niet samen met een ander in strijd met een wettelijke verplichting heeft nagelaten de nodige gegevens te verstrekken, terwijl verdachte zichzelf of een ander daarmee kan bevoordelen, dan wel dat verdachte gedurende een periode opzettelijk voordeel heeft getrokken uit door misdrijf verkregen geld;
Feit 4:
dat verdachte, al dan niet samen met een ander, een vlindermes voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de (ter terechtzitting gewijzigde) tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november
2011 tot en met 31 januari 2012,
in de gemeente Almelo, en/althans in het arrondissement Almelo,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
en/althans (telkens) (een) grote hoeveelheid aanwezig heeft gehad van een
materiaal bevattende cocaïne en/of (een) grote hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een
(of meer) andere verdachte(n)/perso(o)n(en)
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot
en met 31 januari 2012,
in de gemeente Almelo, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft/hebben verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
en/althans (telkens) (een) grote hoeveelheid aanwezig heeft gehad van een
materiaal bevattende cocaïne en/of (een) grote hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrij(f)(ven) verdachte op een (of
meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met
31 januari 2012 in de gemeente Almelo, althans in Nederland opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest door
- een/zijn pand/woning aan de [straat] aan voornoemde
verdachte(n) ter beschikking te stellen en/of
- een/zijn auto aan voornoemde verdachte(n) ter beschikking te stellen en/of
- contacten te onderhouden met voornoemde verdachte(n) en/of
- die perso(o)n(en)/verdachte(n) in de gelegenheid te stellen en/althans in
positie te brengen om aan een (of meer) afnemer(s) en/of gebruiker(s) die
heroïne en/of cocaïne te verkopen en/of
- die perso(o)n(en)/verdachte(n) in de gelegenheid te stellen die heroïne
en/of cocaïne in zijn/hun pand te gebruiken
2.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november
2011 tot en met 31 januari 2012, althans in of omstreeks de periode van 1
december 2011 tot en met 31 januari 2012,
in de gemeente Almelo, althans in het arrondissement Almelo
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
en/althans (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) gro(o)t(e)
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte 4] en/of een (of meer) andere verdachte(n)/perso(o)n(en) op een (of
meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met
31 januari 2012 en/althans in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot
en met 31 januari 2012,
in de gemeente Almelo, althans in het arrondissement Almelo
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
en/althans (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) gro(o)t(e)
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrij(f)(ven) verdachte op een (of
meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met
31 januari 2012 in de gemeente Almelo, althans in Nederland opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest door (aan) die [medeverdachte 4] en/of een of (meer) ander(e)
perso(o)n(en)
- een telefoon ter beschikking te stellen en/of
- een auto ter beschikking te stellen en/of
- 50 gram, althans een (grote) hoeveelheid, hennep te geven en/of
- een (of meer) instructies te geven;
- in de gelegenheid te stellen en/althans in positie te brengen om aan een (of
meer) afnemer(s) en/of gebruiker(s) die hennep te verkopen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 31 januari 2012
in de gemeente Almelo, in elk geval in Nederland,
tezamen in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk
heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de (Sociale
dienst van de) Gemeente Almelo, zulks terwijl dit feit kon strekken tot
bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans
redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming, te weten een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand,
dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft verdachte toen daar nagelaten aan die (Sociale dienst van de)
Gemeente Almelo te melden of te berichten dat verdachte een gezamenlijke
huishouding voerde met een persoon genaamd [medeverdachte 5] en/of dat hij was
verhuisd en/of dat hij, verdachte, inkomsten, al dan niet uit arbeid, had
genoten;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 31 januari 2012
in de gemeente Almelo, in elk geval in Nederland,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door
misdrijf verkregen geld, te weten geld van een door [medeverdachte 5], met wie
hij, verdachte duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de
Algemene Bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand, door middel van het door
die [medeverdachte 5] opzettelijk niet voldoen aan de inlichtingenverplichten,
uit hoofde van de Algemene Bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand
verkregen uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het
huishouden waarvan hij, verdachte deel uitmaakte;
4.
hij op of omstreeks 31 januari 2012,
in de gemeente Almelo, tezamen en in vereniging een (of meer) wapen(s) van categorie I, onder 1, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ter zake feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van handel in soft- en harddrugs. De officier van justitie voert hiertoe aan dat voor medeplegen lijfelijke aanwezigheid niet vereist is, doch dat je als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk kan zijn voor het feitelijk afleveren en verkopen door anderen, wanneer er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De officier van justitie stelt dat sprake is van medeplegen en dat verdachte een leidende rol binnen de groep heeft vervuld, hetgeen blijkt uit het intensief contact onderhouden met medeverdachten, het benaderen van nieuwe potentiële dealers, zoals [medeverdachte 4] en afnemers, het faciliteren van de medeverdachte, alsmede het aansturen en controleren van de verkoop van soft- en harddrugs. De officier van justitie baseert haar standpunt op de resultaten van de zoekingen op 31 januari 2012, op de tapgesprekken in de periode november en december 2011 en januari 2012, op de belastende verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte ten aanzien van de mate van (telefonisch) contact met de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat hetgeen verdachte onder 1 primair wordt verweten niet kan worden bewezen. De raadsman stelt dat met de verklaringen van [getuige 1] zoals afgelegd bij de politie behoedzaam dient te worden omgegaan, nu niet blijkt dat [getuige 1] deze verklaringen heeft afgelegd in aanwezigheid van een tolk. Voorts stelt de raadsman dat de verklaring van [medeverdachte 5], waar zij spreekt over de betekenis van het woord ‘films’ niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De raadsman brengt verder naar voren dat de verdediging, nu [medeverdachte 5] zich bij de rechter-commissaris op haar verschoningsrecht heeft beroepen, het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige, die het “solely or to a decisive degree” bewijs vormt, op dit punt niet heeft kunnen uitoefenen. Ingevolge een uitspraak van het EHRM is in een dergelijk geval sprake van een schending van artikel 6 lid 1 en 3 onder d van het EVRM, nu de verdediging dit enige bewijsmiddel niet heeft kunnen toetsen (Vidgen tegen Nederland). Gelet op deze uitspraak mag de verklaring van [medeverdachte 5] niet voor het bewijs worden gebruikt. De raadsman stelt dat medeplichtigheid aan dealen van cocaïne evenmin kan worden bewezen. De raadsman voert aan dat bij gebrek aan enig ander bewijsmiddel in het dossier, anders dan een vage interpretatie van enkele tapgesprekken, verdachte van feit 1 primair en 1 subsidiair moet worden vrijgesproken.
De overwegingen van de rechtbank
Gelet op een in het onderhavige dossier aanwezige verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5], waar zij verklaart dat zij van of via verdachte meermalen cocaïne heeft gekocht en dat zij deze cocaïne soms van verdachte en soms van medeverdachte [medeverdachte 1] ontving, stelt de rechtbank vast dat onderhavig dossier enig belastend materiaal bevat dat zou kunnen wijzen in de richting van betrokkenheid van verdachte bij handel in harddrugs. De rechtbank is echter, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat deze belastende verklaring, ook indien deze wordt bezien in gezamenlijkheid met de in het dossier aanwezige taps, geen steun vindt in de inhoud van de overige stukken in dit procesdossier. Niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die aan [medeverdachte 5] heroïne of cocaïne heeft overgedragen, terwijl ook voor wat betreft het dealen aan anderen onvoldoende wettig bewijs aanwezig is in het dossier. De rechtbank komt aldus niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat de verklaring van [medeverdachte 5] ziet op een andere situatie dan volgens de officier van justitie volgt uit de taps. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [medeverdachte 5] hoogstens ziet op het mogelijk gezamenlijk gebruik van een gebruikershoeveelheid harddrugs, terwijl de taps volgens de officier van justitie zien op grootschalige handel in harddrugs zoals cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 5] op dit punt geen steun vindt in de taps, alsmede dat hetgeen uit de in het dossier aanwezige taps volgens de officier van justitie zou moeten blijken, niet worden onderbouwd door de verklaring van [medeverdachte 5]. Het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op basis van één verklaring. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte tevens dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van handel in soft- en harddrugs. De officier van justitie voert hiertoe aan dat voor medeplegen lijfelijke aanwezigheid niet vereist is, doch dat men als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk kan zijn voor het feitelijk afleveren en verkopen door anderen, wanneer er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De officier van justitie stelt dat sprake is van medeplegen en dat verdachte een leidende rol binnen de groep heeft vervuld, hetgeen blijkt uit het intensief contact onderhouden met medeverdachten, het benaderen van nieuwe potentiële dealers, zoals [medeverdachte 4]en afnemers, het faciliteren van de medeverdachte, alsmede het aansturen en controleren van de verkoop van soft- en harddrugs. De officier van justitie baseert haar standpunt op de resultaten van de zoekingen op 31 januari 2012, op de tapgesprekken in de periode november en december 2011 en januari 2012, op de belastende verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte ten aanzien van de mate van (telefonisch) contact met de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat [medeverdachte 5] alleen verklaart over klaarmaken van een beetje wiet in haar woning waarbij zij heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte 4] haar weegschaaltje heeft gebruikt, doch dat zij nergens de naam van verdachte noemt. De raadsman stelt dat medeverdachte [medeverdachte 4] de enige persoon is die verklaart dat verdachte hem de wiet heeft verstrekt ter verkoop. De raadsman stelt dat de verklaring van [medeverdachte 4] daar waar het gaat om door verdachte medeplegen dan wel medeplichtig zijn aan handel in wiet op zichzelf staat. De raadsman stelt dat de verdediging feitelijk de verklaringen van [medeverdachte 4] bij de rechter-commissaris niet heeft kunnen toetsen en dat onder verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak Vidgen de verklaring van [medeverdachte 4] afgelegd bij de politie niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verklaringen van [medeverdachte 4] gelet op de tegenstrijdigheden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Meer subsidiair stelt de raadsman dat voor medeplichtigheid van verdachte aan het verkopen van hennep door [medeverdachte 4] een veroordeling zou kunnen volgen.
De overwegingen van de rechtbank
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte in december 2011 contact opnam met [medeverdachte 4] en dat verdachte [medeverdachte 4] vervolgens vroeg om voor verdachte wiet te verkopen. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte 50 gram wiet zou regelen. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte een zak met wiet had, deze zaak aan [medeverdachte 4] heeft gegeven met de mededeling dat [medeverdachte 4] naar de woning van [medeverdachte 5] moest gaan om de wiet daar klaar te maken. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat met klaarmaken de weed verdelen in kleine zakjes wordt bedoeld. [medeverdachte 4] mocht van verdachte een scooter meenemen om naar de woning van [medeverdachte 5] te rijden. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij in de woning van [medeverdachte 5] de weed heeft verdeeld over ongeveer 85 zakjes en dat hij voor het verdelen een weegschaaltje van [medeverdachte 5] heeft gebruikt. [medeverdachte 4] heeft tevens verklaard dat verdachte heeft gezegd dat [medeverdachte 4] de zakjes kon verkopen voor 10 euro per zakje. [medeverdachte 4] heeft zakjes weed aan [medeverdachte 5] verkocht. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij binnen drie à vier weken alles verkocht had. Toen [medeverdachte 4] alle weed had verkocht, had hij een bedrag had van ongeveer 880 euro en dat heeft [medeverdachte 4] over de telefoon tegen verdachte gezegd.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gezegd dat [medeverdachte 4] moest zoeken naar personen die een jointje aan het roken waren en dat [medeverdachte 4] aan deze mensen moest vragen of ze weed wilden kopen en dat [medeverdachte 4] zijn nummer moest afgeven zodat de mensen konden terugbellen. Nadat hem een tapgesprek met nummer 700490-11 T004 280457670 is voorgehouden heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij met 880 bedoelde dat hij in totaal voor 880 euro aan wietverkoop had.
[medeverdachte 5] heeft, nadat haar een tapgesprek met nummer 700490-11 T004 280406008 is voorgelezen, bij de politie verklaard dat het gesprek met [medeverdachte 4] (de rechtbank leest: [medeverdachte 4]) gaat over wiet. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] in haar woning is geweest, wiet bij zich had en dat zij heeft gezien dat [medeverdachte 4] deze wiet, met behulp van haar weegschaaltje heeft verdeeld in kleine zakjes. Voorts heeft [medeverdachte 5] verklaard dat zij drie zakjes weed aan [medeverdachte 4] heeft gevraagd en heeft gekregen.
In het tapgesprek met nummer 700490-11 T004 280406008 inhoudende een beschrijving van een telefoongesprek op 14 december 2011 tussen beller [medeverdachte 4] en gebelde verdachte wordt door verdachte gezegd dat [medeverdachte 4] die bij [medeverdachte 5] (medeverdachte [medeverdachte 4]) in de woning is, alles daar met haar samen moet maken.
In het tapgesprek met nummer 700490-11 T004 280457670 inhoudende een beschrijving van een telefoongesprek op 30 december 2011 tussen beller [medeverdachte 4] en gebelde verdachte wordt door [medeverdachte 4] gezegd dat hij 880 heeft.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [medeverdachte 4] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt nu de verdediging deze verklaringen feitelijk niet heeft kunnen toetsen, overweegt de rechtbank dat de door de verdediging aangehaalde uitspraak van het EHRM alleen van toepassing is in de gevallen wanneer het te toetsen bewijs het enige, dan wel het doorslaggevende, bewijsmiddel is in een dossier. Nu in onderhavige zaak naast de verklaringen van [medeverdachte 4] in het dossier andere bewijsmiddelen op dit punt aanwezig zijn, concludeert de rechtbank dat de overwegingen in de aangehaalde uitspraak waar de verdediging op doelt, niet onverkort van toepassing zijn op de onderhavige casus. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 4], zoals afgelegd bij de politie wel voor het bewijs kunnen worden gebruikt en de rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
Op grond van voornoemde verklaringen van [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en voornoemde tapgesprekken, stelt de rechtbank vast dat verdachte betrokken is bij de handel in weed. Ingevolge de jurisprudentie ten aanzien van medeplegen kan een verdachte, ook in het geval dat iemand niet lijfelijk aanwezig is bij de uitvoeringshandeling van het delict, toch medepleger van dat delict zijn indien hij de actie daadwerkelijk leidt, ondersteunt en omringt. In het onderhavig geval is het verdachte die [medeverdachte 4] benadert met het verzoek voor verdachte wiet te verkopen. Voorts is het verdachte die [medeverdachte 4] een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep verstrekt met de opdracht deze hennep in kleine zakjes te verpakken en vervolgens te verkopen. Daarnaast blijft verdachte telefonisch van de verkoopvorderingen op de hoogte en staat [medeverdachte 4] de verdiensten van de verkoop vervolgens weer af aan verdachte. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, hoewel hij zelf geen verwerkings- en verkoophandelingen heeft verricht, de persoon is die de handel in de hennep daadwerkelijk leidt, ondersteunt en omringt en er aldus sprake is van medeplegen van handel in hennep. De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 14 december 2011 tot en met
31 januari 2012 meermalen schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van handel in hennep.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat verdachte en [medeverdachte 5] gedurende een periode vanaf 1 maart 2011 tot en met 31 januari 2012 samen uitkeringsfraude hebben gepleegd. De officier van justitie stelt dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen verdachte en [medeverdachte 5]. Zij voert hiertoe aan dat [medeverdachte 5] en verdachte op een vroege ochtend in januari 2012 samen zijn aangehouden in de woning aan de [straat] te [woonplaats], dat in de woning aan de [straat] veel persoonlijke papieren van verdachte zijn aangetroffen, waaronder een machtiging aan [medeverdachte 5] om geld van de bankrekening van verdachte te halen, alsmede dat de resultaten van een onderzoek naar verbruik van gas, water en elektra duiden op een meerpersoonshuishouden. Ook voert de officier van justitie aan dat in de woning aan de [straat] in [woonplaats], te weten het adres waarvan verdachte heeft verklaard dat dit zijn woonadres was, geen persoonlijke spullen van verdachte zijn aangetroffen, alsmede dat aldaar een drietal Poolse mensen woonachtig is. Een van deze mensen heeft verklaard dat verdachte alleen aan de [straat] komt als de Poolse mensen te laat zijn met betalen van huur. De officier van justitie stelt dat beide verdachten niet hebben gemeld dat zij samenwoonden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat feit 3 primair niet kan worden bewezen, omdat het niet gaat om de uitkering van verdachte maar van [medeverdachte 5]. Verdachte is niet degene geweest die de betreffende formulieren in verband met de uitkering van [medeverdachte 5] heeft ingevuld. Het is [medeverdachte 5] geweest die de aanvraag deed en de formulieren heeft ondertekend. De raadsman stelt dat voor het aannemen van medeplegen niet voldoende is het enkele op de hoogte zijn van een strafbare gedraging en het zich daarvan niet distantiëren.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde onder 3 stelt de raadsman dat volgens de Hoge Raad de enkele vaststelling dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding onvoldoende is om te concluderen dat gelden van de uitkering werden besteed aan het huishouden en dat een ander daar voordeel uit heeft getrokken. Uit de bewijsmiddelen moet volgen dat de voorzieningen en goederen geheel of gedeeltelijk werden betaald van een door enig misdrijf verkregen uitkering en dat verdachte dit ook wist. De raadsman stelt dat deze wetenschap bij verdachte niet uit het dossier volgt. Verdachte had een eigen inkomen en heeft met zijn eigen geld zaken betaald. Verdachte verbleef een aantal avonden in de week bij [medeverdachte 5] en liet ook zijn post daar achter. Hieruit kan naar de stelling van de raadsman niet worden geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat verdachte voordeel trok uit door misdrijf verkregen gelden; de raadsman verzoekt vrijspraak van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde.
De overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat [medeverdachte 5] degene was die een uitkering genoot ingevolge de Wet werk en bijstand. De krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting zoals omschreven in artikel 227b Sr rust naar het oordeel van de rechtbank niet op verdachte, doch op medeverdachte [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] is, als uitkeringsgerechtigde, niet alleen verantwoordelijk voor het op correcte wijze invullen van de uitkeringsformulieren, maar ook voor het aan de desbetreffende uitkeringsinstantie doorgeven van voor de hoogte of duur van die uitkering relevante wijzigingen. De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 3 primair is tenlastegelegd.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat zij sinds 2005 een bijstandsuitkering ontvangt. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat verdachte 3 à 4 nachten per week en soms wel 5 nachten per week bij haar aan de [adres] in [woonplaats] slaapt. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat zij wist dat zij een relatie diende te melden bij de uitkeringsinstantie. [medeverdachte 5] heeft voorts verklaard dat zij nooit bij de sociale dienst heeft gemeld dat verdachte een aantal keren per week bij haar verblijft. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat verdachte zijn bankpas aan haar heeft gegeven en dat zij beschikking heeft over de bankpas, pincode en de rekening van verdachte.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij sinds maart 2011 in [woonplaats] verblijft. [getuige 2] heeft verklaard dat, toen hij met zijn vrouw aan de [adres] in [woonplaats] kwam wonen, verdachte al zijn spullen, met name kleding, heeft opgehaald en meegenomen. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte aan de [adres] te [woonplaats] geen spullen meer heeft. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat hij maandelijks in restaurant [naam] de huur van € 500,-- afdraagt aan verdachte of aan diens broer.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij 3 à 4 dagen per week naar de woning van [medeverdachte 5] aan de [adres] in [woonplaats] ging. Verdachte heeft verklaard dat hij meestal na zijn werk naar de woning van [medeverdachte 5] ging, dat hij daar met [medeverdachte 5] ging eten en dat zij vaak een film keken. Ook heeft verdachte verklaard dat hij soms bij [medeverdachte 5] bleef slapen. Verdachte heeft verklaard dat niet hij maar [medeverdachte 5] de boodschappen deed en dat verdachte de boodschappen niet betaalde. Verdachte heeft verklaard dat hij wel eens de rekening betaalde als hij met [medeverdachte 5] ergens anders ging eten. Verdachte heeft verklaard dat hij geen uitkering van de sociale dienst heeft gehad, maar dat [medeverdachte 5] wel een uitkering van de sociale dienst ontving. Verdachte heeft verklaard dat het kan zijn dat hij aan [medeverdachte 5] zijn bankpasje en een machtiging voor geldopname heeft gegeven.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte gedurende de periode van 1 maart 2011 tot 31 januari 2012 niet aan de [adres] te [woonplaats] woonachtig is geweest. Tevens volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte wist dat [medeverdachte 5] een uitkering voor een alleenstaande genoot. Voorts is op grond van voornoemde bewijsmiddelen voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte en [medeverdachte 5] gedurende de periode van 1 maart 2011 tot 31 januari 2012 een gezamenlijke huishouding voerden aan de [adres] in [woonplaats], dat verdachte gebruik maakte van de voorzieningen op dat adres en dat die voorzieningen geheel of ten dele werden bekostigd met de bijstandsuitkering van [medeverdachte 5]. Van de gezamenlijke huishouding is zowel door verdachte als door [medeverdachte 5] geen melding gedaan bij de betreffende uitkeringsinstantie. De rechtbank acht op basis hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 januari 2012 opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed, te weten de alleenstaande uitkering van [medeverdachte 5], voordeel heeft getrokken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte een gezamenlijke huishouding voerde met medeverdachte [medeverdachte 5], alsmede dat zij gezamenlijk uitkeringsfraude hebben gepleegd en dat dit betekent dat er voldoende bewijs is voor het in vereniging met [medeverdachte 5] bezitten van het aangetroffen vlindermes in de kast in de woonkamer aan de [straat] te [woonplaats].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat voor een bewezenverklaring van het in vereniging bezitten van het vlindermes uit de bewijsmiddelen minstens moet blijken dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het vlindermes in de woning aan de [straat] te [woonplaats]. Verdachte ontkent wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van het vlindermes en verdachte stelt dat het mes in ieder geval niet van hem is. Nu geen onderzoek is verricht naar dactysporen of DNA op het mes stelt de raadsman, gelet op het aantal bewoners, alsmede dat uit het proces-verbaal niet duidelijk wordt of het betreffende mes open en bloot zichtbaar was voor iedereen, dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van het mes in de woning en van dit feit moet worden vrijgesproken.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier geen sluitende bewijsmiddelen bevinden die tot de conclusie kunnen leiden dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte een vlindermes voorhanden heeft gehad. Niet is uit het dossier gebleken dat verdachte wist of zich bewust was van de aanwezigheid van het vlindermes in de woning aan de [straat] te [woonplaats]. Dat verdachte een gezamenlijke huishouding voerde met medeverdachte [medeverdachte 5] in de woning alwaar het vlindermes is aangetroffen doet hieraan niet af, temeer nu het vlindermes niet direct zichtbaar in de woning lag, maar in een beker op een plank in een woonkamerkast is aangetroffen. De rechtbank komt aldus niet tot een bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde en zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 primair en 4 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 2 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair.
hij in de periode van 14 december 2011 tot en met 31 januari 2012 in de gemeente Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3 subsidiair.
hij in de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 januari 2012 in de gemeente Almelo,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door misdrijf verkregen geld, te weten geld van een door [medeverdachte 5], met wie hij, verdachte duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Wet werk en bijstand, door middel van het door die [medeverdachte 5] opzettelijk niet voldoen aan de inlichtingenverplichting, uit hoofde van de Wet werk en bijstand verkregen uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan hij, verdachte deel uitmaakte.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging onder 3 subsidiair voorkomende schrijffout, te weten het woord ‘inlichtingenverplichten’, verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 primair en 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 416 Sr en bij artikel 11 Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 primair het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in
artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3 subsidiair het misdrijf: opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van anderhalve maand samen met anderen schuldig gemaakt aan handel in hennep. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 4], een neefje van verdachte, benaderd en gevraagd om voor verdachte wiet te verkopen. Verdachte heeft [medeverdachte 4] opdracht gegeven om samen met [medeverdachte 5] een zak met hennep te verpakken in kleine zakjes met gebruikershoeveelheden en om deze zakjes vervolgens te verkopen. Verdachte laat zich telefonisch op de hoogte houden van de verkoopvorderingen van [medeverdachte 4]. Van hennep is algemeen bekend dat het de gezondheid van de gebruikers kan schaden en dat het verslavend kan werken. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit waarin deze softdrugs in illegale kwekerijen wordt geproduceerd en waar winst wordt gemaakt met de handel daarin. De rechtbank rekent het verdachte met name aan dat hij zijn relatief jonge en beïnvloedbare neefje als loopjongen heeft gebruikt voor de uitvoering van zijn illegale praktijken.
Verdachte heeft voorts gedurende een periode van een aantal maanden opzettelijk voordeel getrokken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed. Verdachte voerde met zijn toenmalige partner [medeverdachte 5] duurzaam een gezamenlijke huishouding. Door dit gegeven niet aan de betreffende uitkeringsinstantie te melden, ontving [medeverdachte 5] ten onrechte een hogere alleenstaandenuitkering, welke uitkeringsgelden werden gebuikt voor het huishouden waar verdachte deel van uitmaakte. Met deze handeling heeft verdachte misbruik gemaakt van het hier te lande geldende sociale zekerheidsstelsel en zichzelf ten koste van de gemeenschap bevoordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor feit 2 primair als hier bewezen is verklaard, zijn geen landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting vastgesteld. Ten aanzien van feit 3 subsidiair heeft de rechtbank bij haar overwegingen ook de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting betrokken. Deze geven als uitgangspunt voor fraude in algemene zin, waaronder tevens uitkeringsfraude wordt begrepen, met betrekking tot een benadelingsbedrag van maximaal 10.000 euro, oplegging van één week tot twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf. Uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatie van 25 september 2012 betreffende verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank ziet, alle voormelde omstandigheden in aanmerking nemend, alsmede nu de rechtbank minder feiten dan de officier van justitie bewezen heeft verklaard, geen ruimte voor het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden is.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d, 27, 47, 57, 91 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair en 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 primair: het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in
artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3 subsidiair: het misdrijf: opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 primair en 3 subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. H. Bloebaum en
mr. N.R. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2012.
Mr. Visser is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.