ECLI:NL:RBALM:2012:BY3321

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 740 BELEI
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieaanvraag voor jonge landbouwers en de uitleg van de Regeling LNV-subsidies

In deze zaak gaat het om een subsidieaanvraag voor jonge landbouwers op basis van de Regeling LNV-subsidies. Eiser, die sinds 1 januari 2010 deel uitmaakt van een vennootschap onder firma, heeft een aandeel van 25% in zowel de juridische als economische eigendom van het landbouwbedrijf. Hij stelt dat hij voldoet aan de definitie van een jonge landbouwer en recht heeft op de aangevraagde subsidie. De verweerder, de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens hem niet voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert en geen juridisch eigendom heeft van onroerende zaken.

De rechtbank oordeelt dat de uitleg van de Regeling door de verweerder onjuist is. De rechtbank stelt vast dat de definitie van een jonge landbouwer, zoals neergelegd in de Verordening 1698/2005, niet vereist dat eiser juridisch eigenaar is van onroerende zaken. De rechtbank concludeert dat eiser wel degelijk effectieve en voortdurende zeggenschap heeft over het landbouwbedrijf, ondanks dat hij slechts 25% van de eigendom heeft. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de verweerder niet vrijstaat om anders te beslissen.

De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten en draagt hem op het griffierecht aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 12 / 740 BELEI
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiser],
wonende te Almelo, eiser,
gemachtigde: [gemachtigde],
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
gevestigd te Den Haag, verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om subsidie voor een investering in het kader van de Regeling LNV-subsidies (hierna de Regeling), openstelling jonge landbouwers 2011, afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [gemachtigde].
Overwegingen
1. In geschil is of verweerder terecht en op goede gronden de subsidieaanvraag van eiser voor jonge landbouwers geweigerd heeft.
Vaststaande feiten
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is met ingang van 1 januari 2010 toegetreden tot een vennootschap onder firma, bestaande uit vier vennoten (met inbegrip van eiser). Deze vennootschap is gericht op het exploiteren van een landbouwonderneming, genaamd ‘Landbouwbedrijf [X]’ (hierna: het landbouwbedrijf). Eiser heeft een aandeel van 25% verkregen in de juridische en economische eigendom van de roerende zaken, alsmede in het melkquotum van het landbouwbedrijf. Tevens is eiser deelgerechtigd in 25% van de economische eigendom van de onroerende zaken van het landbouwbedrijf. De ondernemingsbeslissingen worden door alle vennoten gezamenlijk en in onderling overleg genomen.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voldoet aan de definitie van een jonge landbouwer zoals bedoeld in artikel 2:1 van de Regeling, zodat hij recht heeft op de aangevraagde subsidie. Volgens eiser heeft hij de juridische eigendom van een substantieel onderdeel van een gedeelte van het bedrijf verworven en voldoet hij daarmee aan de voorwaarden in de Regeling, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juli 2011 (LJN: BR6341). Bovendien heeft hij het economisch eigendom van een deel van de onroerende goederen van het landbouwbedrijf verkregen. De door verweerder genoemde extra eisen met betrekking tot het juridisch eigendom van onroerende zaken vinden volgens eiser geen steun in de Regeling en de Verordening 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 (Verordening).
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert. Hij heeft geen juridisch eigendom verkregen van de onroerende zaken, terwijl dit wel een vereiste is, zoals blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 januari 2010 (bijlage bij het primaire besluit). Voorts gaat de situatie van eiser, waarbij sprake is van het toetreden tot een goed lopen bedrijf, voorbij aan de strekking van de Regeling.
Wettelijk kader
5. Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder a, van de Verordening wordt, kort samengevat en voor zover van belang, steun toegekend aan landbouwers die jonger zijn dan 40 jaar en zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen.
6. Uit de punten 11, 13, 16 en 24 en van de considerans van de Verordening volgt dat zij ertoe strekt om de vestiging van jonge landbouwers en de daaropvolgende structurele aanpassing van hun bedrijf te vergemakkelijken teneinde het menselijk potentieel te versterken en het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector te verbeteren en aldus bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden.
7. Een verordening heeft ingevolge artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie rechtstreekse werking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
8. De Regeling is een uitwerking van de Verordening. In artikel 2:1 van de Regeling is, voor zover van belang, bepaald dat onder jonge landbouwer wordt verstaan: een natuurlijk persoon die ten hoogste 39 jaar oud is en sinds ten hoogste drie jaar voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert die hij alleen in eigendom, pacht of erfpacht heeft óf volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft met een andere natuurlijke persoon die niet eerder een landbouwonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad.
De definitie jonge landbouwer
9. In de Verordening is neergelegd aan welke voorwaarden eiser moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. De Regeling vormt met nadere voorwaarden een uitwerking van die Verordening. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat de uitleg van de Regeling door verweerder, namelijk dat sprake dient te zijn van juridisch eigendom van onroerende zaken, geen steun vindt in die Verordening en de Regeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10. Volgens artikel 22, eerste lid, onder a, van de Verordening dient sprake te zijn van het als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen. Dit wordt in de Regeling nader uitgewerkt, namelijk het voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheren met daaraan gekoppeld een bepaling over de eigendom van die onderneming. Uit punt 61 van de considerans van de Verordening en artikel 71, derde lid, van de Verordening volgt dat in beginsel de regels inzake de subsidieerbaarheid van uitgaven in de regel op nationaal niveau worden vastgesteld. Dit geldt echter onder voorbehoud van de bijzondere voorwaarden die bij deze Verordening voor bepaalde maatregelen voor plattelandsontwikkeling zijn vastgesteld. Volgens het Hof van Jusitie van de Europese Unie (Hof) is vestigingssteun aan jonge landbouwers een dergelijke maatregel (uitspraak van 25 oktober 2012, zaak C-592/11). De in artikel 22, eerste lid, onder a, van de Verordening vastgestelde voorwaarde met betrekking tot de eerste vestiging als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf is volgens het Hof een bijzondere voorwaarde voor deze maatregel. Het Hof legt het begrip ‘bedrijfshoofd’ vervolgens zo uit dat een jonge landbouwer effectieve en voortdurende zeggenschap moet hebben over zowel het landbouwbedrijf als het beheer ervan.
11. Het staat de lidstaten volgens het Hof vrij om te preciseren onder welke concrete voorwaarden een jonge landbouwer als bedrijfshoofd kan worden aangemerkt, met dien verstande dat dergelijke voorwaarden niet buiten het erdoor te preciseren kader dienen te treden. Die nadere regels moeten er volgens het Hof toe strekken om, met inachtneming van de doelstellingen van de Verordening, te verzekeren dat die aanvrager effectieve en voortdurende zeggenschap heeft over zowel het landbouwbedrijf als het beheer ervan.
12. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet artikel 2:1 van de Regeling aan de eis van het Hof dat niet buiten het kader van het begrip bedrijfshoofd wordt getreden. Voor de vraag of een jonge landbouwer effectieve en voortdurende zeggenschap heeft over het bedrijf en het beheer ervan, is immers van belang of hij voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert en of hij deze alleen of met een ander in eigendom heeft. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting de voorwaarde beslissend geacht dat sprake dient te zijn van een substantieel aandeel van de juridische eigendom van onroerende goederen. Een dergelijke voorwaarde gaat naar het oordeel van de rechtbank verder dan de uitleg van het Hof van het begrip bedrijfshoofd en treedt daarmee buiten het door het Hof geschetste kader dat sprake moet zijn van effectieve en voortdurende zeggenschap. Het enkele feit dat sprake is van economische en niet van juridische eigendom van onroerende zaken, betekent immers niet dat er geen sprake is van effectieve en voortdurende zeggenschap. Dezelfde redenering gaat op voor het verschil tussen roerende en onroerende goederen van een bedrijf. Verweerder heeft derhalve een onjuiste maatstaf gehanteerd met zijn uitleg van de Regeling, gelet op het bepaalde in de Verordening en de door het Hof gegeven uitleg.
Vernietiging en het in stand laten van de rechtsgevolgen
13. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank dient met het oog op finale geschillenbeslechting in het geval van een gegrond beroep na te gaan of er redenen zijn om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank zal daartoe onderzoeken of het verweerder vrij staat om anders te beslissen dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan.
14. In het vorenstaande heeft de rechtbank reeds overwogen dat verweerder bij de uitleg van de definitie jonge landbouwer een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Het begrip jonge landbouwer dient volgens de Regeling te worden uitgelegd, met inachtneming van de Verordening en de maatstaf die het Hof heeft aangelegd. De maatstaf is dat een jonge landbouwer bedrijfshoofd dient te zijn: hij moet effectieve en voortdurende zeggenschap hebben over zowel het landbouwbedrijf als het beheer ervan. In de Regeling is dit nader uitgewerkt in die zin dat hij voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert en dat hij deze alleen of met een ander in eigendom heeft.
15. In de aan het Hof voorgelegde zaak was sprake van een vennootschap op aandelen, waarbij de belanghebbende 30 % van de aandelen bezat, terwijl de overige 70 % van de aandelen in handen waren van een derde. Volgens het Hof dient in een dergelijk geval de voorwaarde te worden gesteld dat de belanghebbende zeggenschap heeft binnen de rechtspersoon, wat vereist dat hij meer dan de helft van de aandelen ervan in handen heeft, en dat deze aandelen meer dan de helft van de stemrechten vertegenwoordigen. De belanghebbende werd in die zaak niet geacht de effectieve en voortdurende zeggenschap te hebben over het bedrijf en het beheer ervan. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval evenmin aannemelijk geworden dat eiser effectieve en voortdurende zeggenschap heeft. Er is sprake van een vennootschap onder firma, waarbij eiser met drie anderen ondernemingsbeslissingen neemt. Hij is voor 25 % verantwoordelijk voor de zeggenschap en het beheer van het landbouwbedrijf en heeft een aandeel van 25% in het juridisch eigendom van de roerende zaken, alsmede in het economisch eigendom van de onroerende zaken. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser gezien die eigendomsverhouding en de wijze van besluitvorming, in het licht van de Regeling en de uitleg die het Hof aan de voorwaarden uit de Verordening geeft, niet aan de voorwaarde van bedrijfshoofd.
16. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het verweerder niet vrij staat om anders te beslissen dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, nu eiser niet voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in de Regeling, met inachtneming van de Verordening. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand houden.
Proceskosten
17. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zal het gewicht van de zaak worden bepaald op 1 (gemiddeld) en zal voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten van € 437,00 per punt worden toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding om het gewicht van deze zaak op 1,5 (zwaar) te bepalen, zoals door eiser is verzocht. Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 156,00 te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan eiser.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van J. Wenniger, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012
Afschrift verzonden op