ECLI:NL:RBALM:2012:BY4519

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
19 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
132908 / KG ZA 12-233
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.V.A. Groener
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke woning aan een deelgenoot na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo, is er een kort geding aanhangig gemaakt door een man tegen zijn ex-partner, de vrouw, over het voortgezet gebruik van hun gezamenlijke woning na de beëindiging van hun relatie. De man heeft op 1 juli 2010 een samenlevingsovereenkomst met de vrouw gesloten, maar na de breuk zijn beide partijen blijven wonen in de woning aan [adres] te [plaats]. De man vordert dat hij met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het gebruik van de woning en de inboedel, en stelt dat de situatie onhoudbaar is door spanningen tussen hen. De vrouw verzet zich tegen deze vordering en stelt dat er geen spoedeisend belang is en dat er nog zaken geregeld moeten worden na de beëindiging van hun relatie.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 12 november 2012 behandeld, waarbij beide partijen vergezeld waren door hun advocaten. De man heeft aanvullende stukken ingediend en de vrouw heeft haar verweer gevoerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat er wel degelijk sprake is van spoedeisend belang, gezien de spanningen tussen de partijen en het feit dat zij nog samen onder één dak wonen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man in staat is om de woning over te nemen, en dat de vrouw, hoewel zij zich verzet, niet voldoende onderbouwt waarom zij niet kan verhuizen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man toegewezen, waardoor hij met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de woning. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 19 november 2012 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 132908 / KG ZA 12-233
datum vonnis: 19 november 2012
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen de man,
advocaat: mr. P.M. Uitslag te Oldenzaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A. Gerards te Oldenzaal.
Het procesverloop
De man heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
Op 29 oktober heeft de man aanvullende stukken in het geding gebracht.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 12 november 2012. Ter zitting zijn verschenen: de man vergezeld door mr. Uitslag en de vrouw vergezeld door mr. Gerards. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
2. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Op 1 juli 2010 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. Na het beëindigen van de relatie zijn zowel de man als de vrouw blijven wonen in de woning aan de [adres] te [plaats], waarvan zij gezamenlijk eigenaar zijn.
3. De man vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat te bepalen dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te [plaats] en de tot de woning behorende inboedelzaken. Tevens vordert de man veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
4. De man stelt daartoe - samengevat weergegeven - dat er sinds de verbreking van de relatie spanningen zijn en dat de situatie onhoudbaar is geworden. De vrouw provoceert en treitert hem. De man wenst toedeling van de gezamenlijke woning en de daarop rustende hypotheekschuld onder voorbehoud van financiering en ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw. Uit een van 16 oktober 2012 daterende brief van de Rabobank blijkt dat de man op eigen kracht de resterende benodigde financiering bij de bank kan dragen. De vrouw is niet bereid om de woning te verlaten. De man is van mening dat de vrouw kan terugkeren naar haar moeder. Voordat partijen gingen samenwonen woonde de vrouw immers bij haar moeder en had zij een gehele bovenverdieping tot haar beschikking.
5. De vrouw verweert zich en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man. Daartoe stelt zij onder meer dat een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening ontbreekt, omdat het bepaalde in artikel 10, lid 1, van de samenlevingsovereenkomst een voorliggende voorziening vormt. Zij is van mening dat er na het beëindigen van de relatie zakelijk nog dingen geregeld moeten worden, maar dat in afwachting daarvan de situatie kan blijven zoals die nu is. De door de man in de dagvaarding aan het adres van de vrouw gemaakte verwijten betwist zij. Ook betwist de vrouw dat zij elders kan gaan wonen. Zij heeft nog geen andere woonruimte gezocht, omdat zij zich geen dubbele woonlasten kan veroorloven. Bij haar moeder gaan wonen is ook geen optie, aangezien haar moeder een uitkering van de gemeente heeft en de gemeente niet zal accepteren dat zij bij haar moeder gaat wonen. Aangezien de man de afgelopen periode soms enige tijd niet thuis heeft verbleven, is de vrouw van mening dat de man wel in staat moet worden geacht om elders te gaan wonen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. De vrouw beroept zich vooreerst op het ontbreken van een spoedeisend belang met verwijzing naar artikel 10 lid 1 van het samenlevingscontract. Dit artikel voorziet in een procedure voor de kantonrechter om een beslissing te geven over het voortgezette gebruik van de gemeenschappelijke woning gedurende zes maanden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het zich hierbij handelt om een bodemprocedure die een vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen niet in de weg staat. De man kan in zijn vordering worden ontvangen.
7. Ook oordeelt de voorzieningenrechter de situatie tussen partijen ernstig genoeg om spoedeisendheid aan te nemen. Partijen hebben hun relatie beëindigd en wonen nog steeds onder een dak. De vrouw betwist weliswaar globaal de gestelde feiten, doch doet niet veel moeite die ontkenning te onderbouwen. Partijen zijn kennelijk al geruime tijd in onderhandeling over de financiële afwikkeling van hun samenwoning en dit levert, naar de ervaring leert, veel spanningen op. Bovendien voert de man aan dat het de vraag is of het aanbod van de bank om de vrouw uit de hoofdelijkheid te ontheffen, lang zal stand houden. De vrouw heeft zich daarover niet uitgelaten.
8. Blijft de vraag wie van beide parijen het meeste belang heeft bij de toewijzing van de gemeenschappelijke woning. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat alleen de man in staat is de woning over te nemen. Hij heeft daartoe stukken overgelegd van de bank, waaruit de bereidheid van de bank blijkt om de vrouw uit de hoofdelijkheid te ontheffen nu de man in staat wordt geacht de rentelast volledig voor zijn rekening te nemen. De man heeft ter zitting ook uitdrukkelijk verklaard dat hij vanaf het moment dat hij alleen in de woning zit, de rentelasten en de andere vaste lasten volledig zal gaan betalen. De vrouw heeft verklaard niet in staat te zijn de woning over te nemen. Uiteindelijk is het toch de man die de woning op zijn naam krijgt.
9. De man heeft verklaard dat de vrouw weer bij haar moeder kan gaan wonen. Zij woonde daar ook voordat partijen gingen samenwonen. De vrouw stelt dat dit niet mogelijk is omdat daarmee de uitkering van haar moeder gevaar loopt. Voordat partijen gingen samenwonen woonde de vrouw bij haar ouders, die inmiddels zijn gescheiden. Het zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zo zijn dat de uitkering van de moeder volledig zal worden ingetrokken als de vrouw bij haar komt wonen, doch zal worden aangepast. Van de vrouw wordt dan verwacht dat zij ook haar bijdrage levert. Zij is daartoe in staat omdat zij niet meer de lasten voor de gemeenschappelijke woning hoeft te dragen. De vrouw heeft niet gesteld dat de woning van haar moeder niet de ruimte biedt om er tijdelijk te wonen.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de vordering van de man worden toegewezen, nu de vrouw net zo goed vanuit de woning van haar moeder naar andere woonruimte kan omzien als vanuit de gemeenschappelijke woning. Bovendien hebben partijen dan de gelegenheid verder te onderhandelen over de verdeling van de inboedel.
11. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit verweer echter onvoldoende onderbouwd om van de in dit soort zaken gebruikelijke uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijken.
12. Nu partijen een affectieve relatie hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de kosten te compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Bepaalt dat de man, na betekening van dit vonnis, met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te Oldenzaal en de tot de woning behorende inboedelzaken.
II. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
III. Compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. E.V.A. Groener, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2012, in tegenwoordigheid van
mr. G.F.S. Sloet-van der Kolk, griffier.