ECLI:NL:RBALM:2012:BY7166

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-700182/12
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en verboden wapenbezit in Enschede

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 21 december 2012 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De verdachte heeft op 2 maart 2012 in Enschede zes schoten afgevuurd op een persoon, genaamd [slachtoffer], die door het onderbeen werd geraakt maar overleefde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van het bezit van een uit misdrijf verkregen auto en geld. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor kalm beraad en rustig overleg, maar dat de verdachte wel de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zijn schoten dodelijk zouden kunnen zijn. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact van het geweld op de maatschappij. De verdachte had eerder al veroordelingen voor geweldsdelicten en wapenbezit, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen Audi Q7 aan de verdachte, aangezien hij voor dat feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08-700182/12
Datum vonnis: 21 december 2012
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] in [plaats],
wonende in [plaats],
nu verblijvende in het Huis van Bewaring Ooyershoek te Zutphen.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 juni 2012, 7 september 2012, 20 november 2012 en 7 december 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Grooters en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. A.B.G.T. von Bóné, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: alleen of met een ander of anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] dood te schieten;
Feit 1 subsidiair: alleen of met een ander of anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door op hem te schieten met een vuurwapen;
Feit 2: alleen of met een ander of anderen een pistool en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 3: alleen of met een ander of anderen luxe goederen had(den), terwijl hij/zij wist(en) dat deze goederen van een misdrijf afkomstig waren.
Voluit luidt de tenlastelegging – na wijziging – aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 2 maart 2012,
te Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders(s) voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg een vuurwapen heeft/hebben gericht (gehouden) op die [slachtoffer]
en/of met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten en/althans een of
meer kogel(s) heeft/hebben afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] en/of
(daarbij) die [slachtoffer] door/in een been heeft/hebben geschoten, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 2 maart 2012,
te Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders(s) voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade aan een persoon, genaamd I.
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk toe te brengen, met dat opzet en al dan
niet na kalm beraad en rustig overleg een vuurwapen heeft/hebben gericht
(gehouden) op die [slachtoffer] en/of met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben
geschoten en/althans een of meer kogel(s) heeft/hebben afgevuurd in de
richting van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] door/in een been heeft/hebben
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 2 maart 2012,
te Enschede,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een vuurwapen, zijnde een (semi)automatisch pistool van het merk Glock,
althans een vuurwapen van categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie
en/of (bijbehorende) munitie en/of (6) hulzen van het merk/kaliber 9 mm Parabellum en/of (6) patronen van het kaliber 9 mm Parabellum voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2012 tot en met 20 maart 2012,
te Enschede, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een of meer voorwerpen (Audi Q7 en/of luxe goederen/inventaris) en/of
geldbedragen, in ieder geval geld, de werkelijke aard, de herkomst, de
vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft/hebben verborgen of
verhuld, dan wel heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op
die voorwerpen en/of dat geld was/waren en/of die voorwerpen en/of dat geld
voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en)
en/althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die voorwerpen en/of dat
geld (onmiddellijk of middellijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of
een of meer voorwerpen en/of geldbedragen, in ieder geval geld, heeft
verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of
omgezet, althans van een of meer voorwerpen en/of geldbedragen, in ieder geval
geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
wist(en) dat deze voorwerpen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van het voorarrest, met verbeurdverklaring van het beslag.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs .
5.1 Feit 1 primair en subsidiair
De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
Wat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit betreft stelt de officier van justitie dat verdachte met anderen geprobeerd heeft om [slachtoffer] te vermoorden door met een pistool op die [slachtoffer] te schieten. De officier van justitie stelt dat verdachte na de ruzie met [slachtoffer] bij een ander een pistool heeft opgehaald of laten ophalen en vervolgens (terug) is gegaan naar café Demi’s om de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken. Zij concludeert dat verdachte zich dus heeft kunnen beraden op zijn daad. Dat [slachtoffer] in de voet werd geraakt en niet door één of meer kogels is gedood, is volgens de officier van justitie niet de verdienste van verdachte, aangezien hij van korte afstand zes kogels heeft afgevuurd, zodat – ook bij een naar omlaag gericht pistool – er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer ten gevolge van die schoten zou komen te overlijden.
Volgens de verdediging is er geen bewijs dat verdachte de schutter is geweest die [slachtoffer] heeft beschoten: de verklaringen van de getuigen zijn onbetrouwbaar c.q. te vaag om die conclusie te rechtvaardigen en de tapverslagen wijzen evenmin in de richting van verdachte. Verdachte stelt te weten wie de schutter was, maar wenst geen naam te noemen uit vrees voor vergelding. De raadsman stelt dat, nu verdachte – die ook andere kleren droeg dan de schutter volgens de camerabeelden – niet heeft geschoten, evenmin kan worden vastgesteld dat er sprake was van kalm beraad en dus van een poging tot moord. De raadsman stelt voorts dat er door de schutter zodanig laag is gericht en geschoten dat er evenmin sprake was van een poging tot doodslag. Had de schutter [slachtoffer] willen doden, dan zou wel op borsthoogte zijn gemikt. Blijkbaar heeft de schutter – aldus de raadsman – [slachtoffer] slechts schrik willen aanjagen.
De raadsman handhaaft zijn verzoek om de twee niet bij de rechter-commissaris verschenen getuigen alsnog te doen horen.
De overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het verzoek van de raadsman tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is de rechtbank van oordeel dat het onaannemelijk is dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen, zodat van de oproeping van deze getuigen wordt afgezien. De rechtbank overweegt daartoe dat vaststaat dat in de afgelopen maanden, zowel door de rechter-commissaris, het openbaar ministerie en de politie, bij herhaling is getracht beide personen te vinden en te horen. Geen van hen is het gelukt. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in de nabije toekomst anders zal zijn.
De rechtbank zal de zaak derhalve afdoen op basis van het dossier zoals het thans voorligt. Dat brengt de rechtbank tot het volgende.
Aangever [slachtoffer] verklaarde dat hij kort na middernacht op 2 maart 2012 in Enschede in café Demi’s getuige was van een ruzie tussen verdachte, die hij kent als [verdachte], en ene [getuige 3], eveneens een bekende van [slachtoffer]. De vader van de eigenaar van het café, [betrokkene 1] genaamd, is de peetvader van [slachtoffer] en deze [betrokkene 1] vroeg aan verdachte en [getuige 3] om hun discussie buiten voort te zetten. Vervolgens gingen, aldus [slachtoffer], verdachte, [getuige 3] en [betrokkene 1] naar buiten. Aangezien [slachtoffer], zo verklaarde hij, had gehoord dat verdachte in het café een mes had getoond en [slachtoffer] voornemens was om de boel te sussen, stak hij een metalen voorwerp van ongeveer 40 cm bij zich . Buiten sprak [slachtoffer] verdachte aan, waarbij hij dreigend genoemd ijzeren voorwerp toonde; er ontstond een heftige discussie waarbij [getuige 3] en [betrokkene 1] [slachtoffer] en verdachte uit elkaar wisten te houden, zo verklaarden verdachte en [slachtoffer] .Camerabeelden ondersteunen die verklaringen . Wat later liep [slachtoffer] in gezelschap van [getuige 3] terug naar café Demi’s, dat omstreeks 04.00 uur ging sluiten, waarop [slachtoffer] buiten ging staan. Vervolgens verscheen verdachte wederom in het voorportaal van genoemd café, waar hij opnieuw ruzie kreeg met [getuige 3], die hem met een stuk hout sloeg, waarna verdachte wegliep .
Aangever [slachtoffer] verklaarde dat hij achter verdachte aanliep met in zijn hand een dunne stok, dat verdachte op de kruising van de Noorderhagen en de Bolwerkstraat was gekomen, er een afstand van ongeveer 25 meter tussen hem en verdachte was, verdachte zich omdraaide en gelijktijdig een pistool achter zijn broek wegtrok, het pistool in zijn – aangevers – richting hield en meer dan vijf schoten loste, waarbij [slachtoffer] werd geraakt in zijn linkerbeen . Tijdens een telefonisch gesprek met ene“[betrokkene 2]” , bevestigde [slachtoffer] dat verdachte op hem, [slachtoffer], had geschoten. Uit een geneeskundige verklaring blijkt dat aangever een schotwond in het linker onderbeen heeft en dat hij een scheenbeenbreuk links heeft met meerdere losse botstukken .
De politie heeft ter plaatse zes gedeformeerde kogels aangetroffen, alsmede (ricochet)sporen; de kogeldelen zijn naar het NFI gestuurd, waarvan de deskundige W. Kerkhoff (onder meer) heeft vastgesteld dat de kogels zeer waarschijnlijk zijn afgevuurd met één en hetzelfde vuurwapen . De deskundige W. Kerkhoff heeft ook vastgesteld en ter terechtzitting van 7 december jl. verklaard dat het gebruikte vuurwapen een pistool van het merk “Glock” met het kaliber: “9 mm”is geweest.
Op de dag dat [slachtoffer] is neergeschoten bekijkt de politie camerabeelden van het centrum van Enschede. Zij zien dat er om 04:43:05 een donkere Volkswagen Golf over de Noorderhagen rijdt . In die auto, voorzien van het kenteken [kenteken], wordt later een afgescheurd bierviltje met daarop de notitie: “[telefoonnummer] [verdachte]” aangetroffen, alsmede een reçu van een autoverhuurbedrijf, op naam van verdachte . In deze auto wordt tevens een 9 mm-patroon aangetroffen , die – zo blijkt na onderzoek door het NFI – zeer waarschijnlijk doorgeladen is geweest in hetzelfde vuurwapen als waaruit de hiervoor genoemde hulzen zijn uitgeworpen .
De als getuige gehoorde [getuige 4] verklaarde tegenover de politie, zakelijk weergegeven, dat hij zich op 2 maart 2012 omstreeks 04.15 uur in zijn kamer aan de [adres] te [plaats] bevond, alwaar een raam openstond. Hij hoorde iemand “[verdachte], [verdachte]” en: “Stop. Niet doen” roepen. Deze getuige verklaarde dat hij de indruk had dat deze “[verdachte]” ergens van moest worden weerhouden. Vervolgens hoorde de getuige een zestal schoten .
De getuige [getuige 5] woonde eveneens aan de [adres] te [plaats]. Hij verklaarde tegenover de politie dat hij op 2 maart 2012 omstreeks 04.50 uur voor het raam van zijn kamer stond, waardoor hij uitzicht heeft op de Noorderhagen. Hij verklaarde dat hij voor café Samara midden op straat een groep van ongeveer twaalf personen – buitenlandse jongens aldus [getuige 5] – zag, die een woordenwisseling hadden, waarbij twee personen tegenover elkaar stonden. Volgens [getuige 5] riep één persoon: “Ik maak jou dood”, terwijl de in de perceptie van [getuige 5], bedreigde persoon een soort afgebroken stok in zijn handen hield. De mannen liepen een stukje door, waarna [getuige 5] zag dat op de kruising een man zijn arm strekte. Direct daarna hoorde hij tenminste vijf schoten. Vervolgens hoorde [getuige 5] iemand roepen: “Hij is geraakt”. [getuige 5] keek naar buiten en zag de bedreigde persoon onder zijn raam liggen; [getuige 5] concludeerde dat deze persoon kennelijk geraakt was. [getuige 5] zag dat de man op de kruising zich omdraaide en wegrende .
Tegenover de rechter-commissaris bevestigde [getuige 3] dat hij op 2 maart 2012 met de Marokkaan [verdachte] café Demi’s verliet en buiten met hem sprak. Vervolgens kwam de eigenaar van het café met ene [slachtoffer] naar buiten, waarbij – aldus getuige [getuige 3] – er tussen [verdachte] en [slachtoffer] gescholden werd. Nadat [getuige 3] terugkeerde naar het café, wilde de eigenaar sluiten, toen kwam [verdachte] terug en was hij aan het schelden tegen [slachtoffer], waarbij [verdachte] volgens de getuige dreigende bewegingen maakte door met zijn hand achter zijn broeksband te gaan. Volgens [getuige 3] riep [verdachte] [slachtoffer], waarna onder meer [getuige 3] [verdachte] wegdrukte. Daarop kwam [verdachte] met de dreigende beweging en rende met een andere persoon weg, waarop [slachtoffer] een stukje achter [verdachte] aanrende. Getuige [getuige 3] rende weer achter [slachtoffer] aan. Daarna hoorde hij vijf schoten. [verdachte] en de andere jongen renden volgens [getuige 3] weg, waarna [getuige 3] de achtervolging inzette en hen kwijtraakte. [Getuige 3] verklaarde dat het niet anders kan zijn, dan dat [verdachte], dan wel die andere jongen, heeft geschoten.
Volgens [getuige 3] had [verdachte] in het café een zwarte jas aan, maar buiten niet.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] over het schieten van verdachte in zijn richting – welke verklaring hij later terwijl hij zich onbespied waande telefonisch herhaalde – ondersteund door wat de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] hebben gehoord en gezien. De rechtbank merkt in dit verband op dat nergens uit blijkt dat de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] op enigerlei wijze betrokken zijn bij de mogelijke aanleiding tot de schietpartij en in die zin als onafhankelijke getuigen kunnen worden aangemerkt. Getuige [getuige 3] heeft verdachte kort voor het schietincident naar zijn broeksband zien grijpen en hoorde en zag hem schelden en dreigen richting [slachtoffer]. In de Volkswagen Golf, die naar verdachte kan worden herleid, is een patroon aangetroffen met aanvoersporen die naar alle waarschijnlijkheid gelijk zijn aan de sporen op de hulzen van de door het vuurwapen afgeschoten munitie. Dat slechts één persoon heeft geschoten blijkt uit de rapportage van het NFI, waar wordt gesproken over één vuurwapen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg, nu niet is komen vast te staan dat verdachte na het conflict met [slachtoffer] zich van een vuurwapen heeft verzekerd met de bedoeling en het opzet om [slachtoffer] om het leven te brengen. Maar nu verdachte, naar mag worden aangenomen, in een stresssituatie verkeerde, er sprake was van een afstand van ongeveer 25 meter tussen hem en het slachtoffer en het nacht was, hij zes keer in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, waarbij verdachte daadwerkelijk is geraakt, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of meer door hem afgevuurde kogels al dan niet ketsend via de straat een slagader of een ander vitaal orgaan van het slachtoffer zou raken, wat tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden. Daarmee acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer].
5.2 Feit 2
De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
Nu verdachte volgens de raadsman niet op [slachtoffer] heeft geschoten en niet is komen vast te staan dat verdachte in het bezit was van een pistool met munitie, dient hij voor dit feit te worden vrijgesproken.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, nu zij bewezen acht dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten en uit het onderzoek en de verklaringen van de deskundigen van het NFI blijkt dat het naar alle waarschijnlijkheid om in de (gewijzigde) tenlastelegging genoemde pistool en munitie gaat, is dit feit eveneens bewezen.
De overwegingen van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank onder 5.1 heeft overwogen en wat de deskundige W. Kerkhoff van het NFI over de munitie en het pistool heeft verklaard, is het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.3 Feit 3
De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
Volgens de verdediging heeft verdachte gehandeld in auto’s, is zijn luxe auto mede gefinancierd door middel van een uitkering van de verzekering in verband met schade aan zijn vorige auto en betreft het aangetroffen contante geldbedrag loon van zijn echtgenote, die in een coffeeshop werkt. De raadsman concludeert dat er geen sprake is van door misdrijf verkregen goederen en gelden.
De officier van justitie stelt dat van verdachte bekend is dat hij zich bezig houdt met drugshandel en dat de aangetroffen bedragen en vermogensbestanddelen niet passen bij zijn legale inkomsten, terwijl verdachte geen aannemelijke verklaring heeft voor de aanwezigheid van die spullen en dat geld.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank sluiten de zich in het dossier bevindende gegevens niet uit dat de aangetroffen vermogensbestanddelen afkomstig zijn van autohandel, loon van zijn levenspartner of van een verzekeringsuitkering. Bewijs van het tegendeel, dat de aangetroffen vermogensbestanddelen direct of indirect door misdrijf verkregen zijn, ontbreekt volledig in het strafdossier, zodat voor dit feit vrijspraak dient te volgen.
5.4 De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 maart 2012, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer]
en met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten en kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] en daarbij die [slachtoffer] door een been heeft geschoten, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 2 maart 2012, te Enschede een vuurwapen, zijnde een (semi)automatisch pistool van het merk Glock en 6 hulzen van het merk/kaliber 9 mm Parabellum en 6 patronen van het kaliber 9 mm Parabellum voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 van het wetboek van Strafrecht (Sr.) en artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
het misdrijf: poging tot doodslag.
feit 2:
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en met betrekking tot munitie.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De raadsman is van mening dat, nu verdachte onschuldig is, hij dient te worden vrijgesproken. Hij heeft zich niet uitgelaten over een eventuele straf.
Volgens de officier van justitie rechtvaardigen de poging tot moord, het verboden wapenbezit en het gegeven dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het politieonderzoek, alsmede zijn vele veroordelingen tot onder meer langdurige gevangenisstraffen, dat verdachte thans wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar.
De overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Tijdens een avond/nacht in het uitgaansgebied in het centrum van Enschede, heeft verdachte het slachtoffer over een relatief korte afstand met een pistool zes keer beschoten. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer] en letsel, te weten een schotwond in het been van die [slachtoffer], veroorzaakt. De omstandigheid dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Voorts was denkbaar dat omstanders door kogels zouden worden geraakt. Dit soort excessief uitgaansgeweld op de openbare weg heeft voor de slachtoffers ervan ingrijpende psychische gevolgen en veroorzaakt veel onrust in de maatschappij.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van de bewezenverklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Nu voor een poging tot doodslag geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting zijn vastgesteld, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die landelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het wettelijk strafmaximum in geval van doodslag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar. Dit rechtvaardigt ook in onderhavig geval de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in deze zaak geen sprake is van een voltooid delict, doch van een poging tot doodslag. Voorts houdt de rechtbank er ten voordele van verdachte rekening mee dat het letsel bij [slachtoffer] gelukkig relatief beperkt is gebleven.
Uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatie van 21 maart 2012 van verdachte blijkt dat hij reeds eerder voor geweldsdelicten en bezit van wapens is veroordeeld tot onder meer onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat verdachte zich ondanks de in die veroordelingen gelegen waarschuwing wederom aan soortgelijk feiten schuldig maakt, weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank houdt voorts ten nadele van verdachte rekening met diens houding tijdens het politieonderzoek en ter terechtzitting, alwaar verdachte geen blijk heeft gegeven van inzicht in de strafbaarheid van zijn handelen.
Over verdachte is niet gerapporteerd, zodat geen rekening kan worden gehouden met eventuele strafverminderende persoonlijke omstandigheden, die ter terechtzitting niet aan de orde zijn geweest of door verdachte naar voren zijn gebracht.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
8.2 De in beslag genomen voorwerpen
Aangezien verdachte voor het onder 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken zal de rechtbank de teruggave gelasten van de voorwerpen waarop volgens de beslaglijst nog beslag rust:
- een personenauto Audi Q7, kleur grijs.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27 en 91 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: poging tot doodslag;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en met betrekking tot munitie;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen goed, zoals vermeld op de beslaglijst, te weten een personenauto Audi Q7, kleur grijs.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en
mr. N.R. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.
Buiten staat
Mr. Visser is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.