ECLI:NL:RBALM:2012:BY8124

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117462 / HA ZA 11-29 en 120546 / HA ZA 11-408
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en terugbetaling bij non-conformiteit van een paard

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 5 december 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de ontbinding van een koopovereenkomst van een paard, genaamd Wabooshka. De eiseres in zaak 1, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.C.M. Maat-Oldenhof, vorderde ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van de koopsom van € 4.000,00, omdat het paard niet voldeed aan de overeenkomst. De gedaagde, [X], vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Stegeman, betwistte de vordering en stelde dat het paard bij aflevering niet kreupel was.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de getuigenverklaringen en de deskundigenrapporten. De rechtbank oordeelde dat het wettelijke bewijsvermoeden dat het paard bij aflevering niet aan de overeenkomst voldeed, niet was ontzenuwd. De rechtbank concludeerde dat [X] tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verbintenis door een non-conform paard te leveren. Dit leidde tot de ontbinding van de koopovereenkomst, waarbij de rechtbank [X] veroordeelde om het paard terug te nemen en de koopsom terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van de procedure aan de zijde van de eiseres begroot op € 2.744,31, inclusief griffierecht en advocaatkosten. De rechtbank heeft ook de gedaagde veroordeeld tot vergoeding van de kosten die de eiseres heeft gemaakt in verband met het paard. De zaak bevatte ook een vrijwaringzaak, waarin de rechtbank verdere inlichtingen van partijen verlangde over de kwalificatie van de onderliggende overeenkomst tussen [X] en [gedaagde in zaak 2].

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 5 december 2012
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 117462 / HA ZA 11-29 van
[eiseres in zaak 1],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. F.C.M. Maat- Oldenhof te Goes,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Stegeman te Goor,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 120546 / HA ZA 11-408 van
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.W. Stegeman te Goor,
tegen
[gedaagde in zaak 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. V.S.A.W. Wegter te Assen.
Partijen zullen hierna [eiseres in zaak 1], [X] en [gedaagde in zaak 2] genoemd worden.
1. De verdere procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 maart 2012, waarin aan [X] een bewijsopdracht is verstrekt
- het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van [X]
- het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor aan de zijde van [X]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor in contra-enquête aan de zijde van
[eiseres in zaak 1]
- de conclusie na getuigenverhoor van [X]
- de akte depot aan de zijde van [X]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [eiseres in zaak 1].
1.2. Het vonnis is - na aanhouding - bepaald op heden.
2. De verdere procedure in de vrijwaringzaak
2.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 maart 2012.
2.2. Het vonnis is - na aanhouding - bepaald op heden.
3. De verdere beoordeling
in de hoofdzaak
3.1. De rechtbank neemt over hetgeen zij in het tussenvonnis van 14 maart 2012 heeft overwogen.
3.2. De rechtbank overweegt allereerst dat zij tijdens de getuigenverhoren heeft
vastgesteld dat het paard Wabooshka, in tegenstelling tot hetgeen [eiseres in zaak 1] bij akte na comparitie van partijen kenbaar heeft gemaakt (rechtsoverweging 3.9. en 4.15. van voornoemd tussenvonnis), nog leeft.
3.3. In voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank [X] toegelaten tot het leveren van
bewijs tegen het wettelijke vermoeden dat het paard Wabooshka bij de aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, waarbij zij [X] heeft opgedragen te bewijzen dat Wabooshka niet (reeds) kreupel was ten tijde van de aflevering.
3.4. De rechtbank stelt voorop dat [X] in het kader van zijn bewijsopdracht, gelet op de consumentenrechtelijke bescherming zoals vervat in artikel 7:18 lid 2 BW, in hoge mate aannemelijk dient te maken dat Wabooshka bij aflevering niet kreupel was. [X] dient, met andere woorden, zoveel twijfel te zaaien dat het vermoeden dat Wabooshka bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, niet (langer) houdbaar is.
3.5. Ter levering van bewijs heeft [X] vijf getuigen laten horen, te weten [X] zelf (partijgetuige), [P], dierenarts, [A], dierenarts, [O], bestuurslid verzekeringsmaatschappij De Onderlinge Paardenverzekering Wierden e.o., [K], studente en [S], zonder beroep.
3.6. [X] heeft over hetgeen te bewijzen is opgedragen het volgende verklaard. “Volgens mij heeft het paard een trap gekregen. (...) het rapport van De Lingehoeve van
14 december 2010, productie 2 bij conclusie van antwoord. (…) Mijn conclusie is dat hierin staat dat de kreupelheid wordt veroorzaakt door een trauma. (…)”.
[P] heeft - voor zover hier relevant - het volgende verklaard: “Ik heb een zakelijke relatie met [X]. (…) Ik heb het paard gezien voordat het werd verkocht. Ik heb het paard bekeken, maar niet onderzocht. (…) Dierenarts [V] vertelde mij dat hij zowel linksvoor als rechtsachter onregelmatigheden had aangetroffen bij het paard. Voor een perfecte diagnose zou hij het paard nog een keer moeten zien. Dat is toen niet gebeurd. Links voor is een onregelmatigheid door hem vastgesteld bij de aanhechting van de distale bicepspees. (…) Dierenarts [V] heeft bij zijn onderzoek eerst het onderbeen verdoofd. Omdat dit geen verbetering gaf, was zijn conclusie dat de pijn in het bovenbeen zat. Om tot een goede diagnose te kunnen komen had hij moeten wachten tot het onderbeen niet meer verdoofd zou zijn, zodat hij het bovenbeen kon uitverdoven. Dat onderzoek heeft niet meer plaatsgevonden. Alleen bij flinke artrose kan er sprake zijn van kreupelheid. In dit geval was geen sprake van flinke artrose. (…)”.
[A] heeft - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:” Ik heb op 31 augustus 2010 het paard uitgebreid onderzocht. Dit onderzoek duurde 30 minuten. Ik heb daarbij het protocol gevolgd dat geldt bij dergelijke klinische keuringen. Ik beoordeel dan of het paard in zijn totaliteit gezond is. (…)Ik heb gekeken hoe het paard beweegt (…). Ik heb het paard beoordeeld bij stap, draf en revolte. Tijdens mijn onderzoek is het paard niet bereden. Het paard was klinisch voldoende. Ik heb daarom een positief aankoopadvies gegeven. (…) Een week later heeft [eiseres in zaak 1] mij gebeld. (…). Ik heb het paard toen gezien. Het paard was klinisch niet goed. (…) Ik heb toen geen verdere diagnose gesteld. (…) Vier weken daarna heeft [eiseres in zaak 1] weer contact met mij gezocht. Het paard was nog steeds niet goed. Ik heb toen een kreupelheidonderzoek gedaan. Dit houdt in dat ik dezelfde klinische keuring heb gedaan als bij de aankoop, maar ook onder de man. (…) Ik heb ook echografisch en röntgenonderzoek gedaan. (…) Uit het echografisch onderzoek kwam naar voren dat er sprake was van artrose in de hals. De situatie van het paard verslechterde onder de man. Dat past in het verhaal van artrose. Bij de aankoop van het paard waren er röntgenfoto’s voorhanden. Bij deze foto’s zaten geen foto’s van de hals. Mijn conclusie was dat er sprake was van matige artrose. (…) Dat er verschil is tussen mijn conclusies bij de aankoopkeuring en bij mijn kreupelheidonderzoek, is te verklaren door het feit dat er sprake is van een momentopname. (…) Een keuring geeft geen 100 procent garantie. Bij de aankoopkeuring wordt ook niet gekeken hoe het paard functioneert onder de man. Het kan heel goed zo zijn dat pas achteraf blijkt dat er problemen zijn met een paard dat bij een aankoopkeuring klinisch goed is gevonden. Bij het kreupelheidonderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat het paard klinisch niet goed was. (…) Klinisch kon ik vaststellen dat er sprake was van rugproblemen bij het paard en door mijn vaststelling dat er sprake was van artrose, had ik mijn diagnose rond. (…) Ik heb het paard een week na de aankoop gezien en ik had niet het idee dat ik een paard zag dat een trauma had opgelopen. (…) Ik heb het er met [eiseres in zaak 1] over gehad of het paard met andere paarden in de wei heeft gestaan. Zij heeft mij toen verteld dat dat niet het geval was. Een aanhechtingsprobleem bij de biceps ontstaat ook volgens mij niet door een dergelijke trauma, maar ontstaat eerder als het paard zich te hard afzet of een gekke beweging maakt. (…) Mijn diagnose is dat de kreupelheid is ontstaan door de artrose. (…) De artrose die ik heb vastgesteld, kan de kreupelheid veroorzaken. Er kunnen ook andere oorzaken zijn die de kreupelheid hebben veroorzaakt. (…)”.
[O] heeft - voor zover hier relevant - het volgende verklaard: “ Ik heb Wabooshka gezien op 1 september 2010 omdat [eiseres in zaak 1] het paard wilde verzekeren. (…) Mij is toen niets opgevallen aan het paard, maar ik heb er ook niet op gelet. (…) Ik heb niet gezien dat het paard kreupel was.”.
[K] heeft - voor zover hier relevant - het volgende verklaard: “ Ik ben stalhulp bij de heer [X]. (…) Toen Wabooshka bij ons was, was er niets aan de hand met het paard. Ik heb zelf niet op het paard gereden. (…) Ik ben bij de verkoop en de aankoopkeuring geweest. Ik heb toen geen bijzonderheden gezien.”.
[S] heeft - voor zover hier relevant - het volgende verklaard: “ (…) Ik heb vaak op het paard gereden bij [X]. (…) Ik heb nooit wat aan het paard gemerkt. (…) Nadat het paard verkocht is heb ik het paard samen met [X] nog één keer gezien. (…) Ook toen ging het rijden goed. Alleen in het begin moest het paard weer even aan mij wennen. Ik denk dat het een rijtechnisch verschil was.(…)”.
3.7. In contra-enquête zijn als getuigen gehoord [eiseres in zaak 1] (partijgetuige), [V], dierenarts, [Y] (partijgetuige), partner van [eiseres in zaak 1], werkgever in transport en
[G], dierenarts en stalhouder.
[Eiseres in zaak 1] heeft - voor zover hier relevant – verklaard: “(…) Ik kwam minimaal twee keer per dag op stal. Het paard stond alleen in de stal, niet vast maar in een gewone box. De eerste dagen heeft het paard alleen in de wei gestaan. (…) Het paard heeft bij mij geen trauma opgelopen. De staleigenaar slaapt enkele meters van de stallen. Ik kom twee keer per dag in de stallen. Er zijn meerdere meiden die daar regelmatig zijn. Niemand heeft het paard vast zien liggen. Niemand heeft gezien dat het paard zich bezeerd heeft. (…) Ik heb geen duidelijke aanwijzingen dat toen het paard bij mij anderhalve dag in de stal en in de wei heeft gestaan iets heeft opgelopen. Als ik een nieuw paard krijg zet ik het paard in het begin de eerste dagen altijd alleen in de wei. (…) Het gaat hier om twee problemen. Er is sprake van artrose in de hals en er is sprake van beschadiging van de aanhechting van de pees bij de elleboog van het paard. Dokter [V] heeft mij verteld dat het meest waarschijnlijk is dat het paard een forse klap op het been heeft gehad in het verleden. (…)”.
[V] heeft - voor zover hier relevant - het volgende verklaard: “ Ik heb geconstateerd dat het paard kreupel is. Wat de oorzaak is van deze kreupelheid is niet helemaal duidelijk. Ik kan hierover geen zekerheidsdiagnose geven. Ik kan wel een waarschijnlijkheidsdiagnose geven. De aanhechting van de bicepspees op de radius ter hoogte van de elleboog is beschadigd. Die beschadiging kan op verschillende manieren zijn ontstaan. Het kan chronische of plotselinge overbelasting zijn geweest of er is een trauma geweest. Over de oorzaak kan ik niets zinnigs zeggen. Daarvoor was de beschadiging te lang geleden ontstaan op het moment dat ik het paard zag. Ik had ook geen aanwijzingen op de huid dat er sprake was van een recent trauma. Bij een trauma kan de huid beschadigd raken maar dat hoeft niet. (…) De problemen bij een peesaanhechting kunnen heel snel ontstaan, maar omdat ik op het bot zichtbare afwijkingen zag moest de beschadiging langer geleden zijn ontstaan. Ik kan niet zeggen hoeveel langer geleden. In ieder geval drie á vier weken voordat ik het paard zag. Over hoelang daarvoor kun je niets zeggen. In mijn rapport schrijf ik dat het tijdstip waarop de beschadiging is ontstaan zeker één á twee maand geleden moet zijn. Eén maand is het zeker en twee maanden is waarschijnlijk. Over hoever daarvoor kun je niets zeggen. Het betreft levend weefsel en ieder paard reageert weer anders. Omdat er sprake was van geringgradige artrose in de hals kwam ik gezien het klinisch beeld niet tot de conclusie dat de kreupelheid door de artrose is ontstaan. (…) Ik ben het niet eens met zijn conclusie dat de artrose het probleem is van de kreupelheid. Ik ben het wel met hem eens dat de plaats van de artrose van belang kan zijn voor de last die het paard daarvan heeft, maar de artrose was volgens mij te licht om tot de conclusie te komen dat de kreupelheid daardoor is ontstaan. Een mogelijk trauma aan het been van het paard kan maanden geleden voordat ik het paard zag hebben plaatsgevonden. (…) Wabooschka had ook een trauma kunnen hebben opgelopen toen ze twee jaar was. Het is echt koffiedikkijken. Mr. Maat vraagt mij of het mogelijk is dat [A] tijdens zijn keuring geen afwijkingen heeft geconstateerd. Dat is mogelijk want het betreft een momentopname. Sommige paarden kunnen op bepaalde momenten goed met hun afwijkingen overweg. (…) Ik kan niet zeggen of het paard op het moment van levering de beschadiging al had. (…)”.
[Y] heeft niets aangaande het probandum verklaard.
[G] heeft - voor zover hier relevant - het volgende verklaard: “Ik heb stallen bij mij aan huis en ik verhuur ook weleens een stal. (…) [Eiseres in zaak 1] heeft een paard bij mij gestald (…) Alle paarden staan alleen. Ze staan los in de stal. (…) Als iemand bij mij een paard heeft is het zijn of haar eigen verantwoordelijkheid om de paarden naar buiten te laten gaan in de wei en ook om te bepalen in welke wei dat gebeurt. (…) Ik kan mij niet herinneren dat er incidenten zijn geweest met het paard van [eiseres in zaak 1] in de eerste dagen nadat zij het paard had gekocht. (…)”.
3.8. De waardering van de - in enquête en contra-enquête - afgelegde getuigenverklaringen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, leiden de rechtbank tot het oordeel dat daarmee het aangenomen wettelijke bewijsvermoeden dat het paard Wabooshka bij de aflevering niet aan de koopovereenkomst heeft beantwoord, niet wordt ontzenuwd. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de uitgevoerde kreupelheidonderzoeken en de afgelegde getuigenverklaringen naar voren komt dat het paard lijdt aan artrose (slijtage) en dat de aanhechting van de bicepspees op de radius ter hoogte van de elleboog is beschadigd. Hoewel er verschil van opvatting bestaat bij beide dierenartsen die een kreupelheidonderzoek hebben uitgevoerd ([A] en [V]), over de mate van artrose en of deze in dit geval heeft geleid tot de thans aanwezige kreupelheid bij Wabooshka, delen beide dierenartsen de opvatting dat artrose, dat een langdurig proces is ([A] hanteert in het onderhavige geval een antedateringstermijn van zes weken, [V] heeft zich daarover niet uitgelaten), de kreupelheid kan hebben veroorzaakt. Ook dierenarts [P] onderschrijft dat (flinke) artrose in de nekwervel kreupelheid kan veroorzaken. Verder sluit zowel [A] als [V] niet uit dat de kreupelheid een andere oorzaak kan hebben. Volgens [V] is de meest waarschijnlijke oorzaak van de kreupelheid gelegen in de geconstateerde beschadiging van de bicepspees. Die conclusie wordt niet onderschreven door [A]. [P] merkt in dit verband op dat het onderzoek dat [V] bij Wabooshka heeft uitgevoerd incompleet was (“Om tot een goede diagnose te kunnen komen had hij moeten wachten tot het onderbeen niet meer verdoofd zou zijn, zodat hij het bovenbeen kon uitverdoven. Dat onderzoek heeft niet meer plaatsgevonden.”). Over de (mogelijke) wijze van ontstaan van die beschadiging zijn [A] en [V] het ook niet geheel eens. Wel zijn ze het erover eens dat de beschadiging kan zijn ontstaan door een trauma, zoals een trap ([V]), een gekke beweging van het paard of het te hard afzetten van het paard ([A]). Uit de afgelegde getuigenverklaringen komt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet naar voren dat het paard in de periode dat het bij [eiseres in zaak 1] verblijft een dergelijk trauma heeft opgelopen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de vaststaande feiten bovendien volgt dat [eiseres in zaak 1] Wabooshka slechts zeer korte tijd in de stallen en de wei bij [G] heeft gehad voordat de kreupelheid (voor het eerst) is waargenomen (twee dagen na de koop). Dat de kreupelheid zich eerst na aflevering op 31 augustus 2010 lijkt te hebben geopenbaard en dat er voor die datum geen tekenen van kreupelheid bij Wabooshka zijn waargenomen - ook niet door [eiseres in zaak 1] zelf en evenmin door dierenarts [A] die het paard in opdracht van [eiseres in zaak 1] bij aankoop heeft gekeurd en goedgekeurd -, maakt dat oordeel niet anders. Op grond van de getuigenverklaringen kan worden aangenomen dat een dergelijke aankoopkeuring een momentopname betreft en dat een trauma maanden, zelfs jaren geleden kan hebben plaatsgevonden, waarvan de gevolgen zich ineens kunnen openbaren. Dergelijke aankoopkeuringen, die geschieden volgens een bepaald protocol, vinden bovendien, in tegenstelling tot een kreupelheidonderzoek, niet plaats ‘onder de man’. Wabooshka vertoont vooral kreupelheid ‘onder de man’. Uit de omstandigheid dat bij de aankoopkeuring geen aanwijzingen voor de kreupelheid zijn gevonden, kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat Wabooshka toen (nog) niet kreupel was. De rechtbank overweegt tot slot dat blijkens de verklaring van [V] thans ook niet meer onderzocht kan worden of Wabooshka op het moment van levering de beschadiging al had. Wel is er volgens hem nog één methode, een zogenaamd scyntigrafisch onderzoek, waarmee - in het kader van antedatering - kan worden vastgesteld of het proces van botvorming nog actief is.
3.9. Gelet op het bovenstaande is [X] niet geslaagd in hetgeen hem te bewijzen is opgedragen. Dit brengt mee dat het er voor moet worden gehouden dat Wabooshka bij de aflevering al niet aan de overeenkomst beantwoordde. [X] is jegens [eiseres in zaak 1] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis door een non-conform paard te leveren dat niet geschikt was voor het gebruik voor recreatieve/licht sportgerichte doeleinden. Deze tekortkoming rechtvaardigt een ontbinding van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. De (buitengerechtelijke) ontbinding heeft plaatsgevonden door de schriftelijke verklaring van [eiseres in zaak 1] van 15 oktober 2010 (productie 1 bij dagvaarding). Ten gevolge van voormelde ontbinding is voor ieder van partijen een verbintenis ontstaan tot ongedaanmaking van de door hen ontvangen prestaties.
[eiseres in zaak 1] maakt uit dien hoofde aanspraak op terugbetaling van de koopsom van
€ 4.000,00, waartoe [X] gehouden is. [X] maakt uit dien hoofde aanspraak op teruggave van het paard Wabooshka, waartoe [eiseres in zaak 1] gehouden is. [Eiseres in zaak 1] maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente over het bedrag van € 4.000,00 vanaf
15 oktober 2010.
3.10. [X] is verplicht de ten behoeve van Wabooshka gemaakte kosten aan
[eiseres in zaak 1] te vergoeden. In beginsel dienen alle ten behoeve van het paard gemaakte kosten tot behoud of ten nutte van het paard volledig te worden vergoed. [X] heeft zich verweerd tegen vergoeding van de door [eiseres in zaak 1] gevorderde kosten. De rechtbank zal in deze zaak de gevorderde kosten toewijzen tot een bedrag van € 588,63 (aankoopkeuring van € 113,99, drie maanden verzekering plus taxatiekosten ter hoogte van € 284,38 en kreupelheidonderzoek ter hoogte van € 190,26), nu het aannemelijk is dat
[eiseres in zaak 1] deze kosten heeft gemaakt en niet is gesteld of gebleken dat
[eiseres in zaak 1] daarvoor reeds schadeloos is gesteld. Voor het overige heeft [eiseres in zaak 1] onvoldoende onderbouwd gesteld waaruit de gevorderde kosten bestaan.
3.11. [X] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Daaronder worden mede begrepen de kosten in het incident, waarvan de veroordeling bij het incidentele vonnis van 6 april 2011 is aangehouden tot het in de hoofdzaak te wijzen eindvonnis. Laatstgenoemde kosten begroot de rechtbank aan de zijde van [eiseres in zaak 1] op nihil, nu zij zich in het incident heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De (overige) kosten in de hoofdzaak aan de zijde van [eiseres in zaak 1] worden begroot op:
- betaald griffierecht € 71,00
- explootkosten 95,81
- getuigentaxe [V] 657,50
- salaris advocaat € 1.920,00 (5 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 2.744,31.
Aan [eiseres in zaak 1] is een toevoeging verleend. Dat betekent dat [X] het deel van de explootkosten dat is voorgeschoten door de griffier van deze rechtbank, hierna dient te voldoen aan de griffier van deze rechtbank.
in de vrijwaringzaak
3.12. Nu de vordering in de hoofdzaak is toegewezen, komt de rechtbank toe aan een beoordeling van de vordering in de vrijwaringzaak. Aangezien de rechtbank hetgeen primair is gevorderd door [eiseres in zaak 1] heeft toegewezen, ligt het - gelet op de formulering van de vordering van [X] - door [X] subsidiair en meer subsidiair gevorderde ter beoordeling voor.
3.13. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde in zaak 2] Wabooshka medio juli 2010 heeft overgedragen aan [X]. Tussen partijen staat niet vast of er sprake is van koop dan wel ruil. Evenmin staat vast of [gedaagde in zaak 2] heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Voor de verdere beoordeling van het geschil tussen partijen is het van belang hoe de onderliggende overeenkomst tussen partijen dient te worden gekwalificeerd.
3.14. Uit artikel 7:49 juncto artikel 7:50 BW vloeit voort dat de bepalingen betreffende koop overeenkomstige toepassing vinden, met dien verstande dat elke partij wordt beschouwd als verkoper voor de prestatie die zij verschuldigd is, en als koper voor die welke haar toekomt. Dat betekent dat indien sprake is van ruil, enerzijds [X] heeft te gelden als koper van Wabooshka en [gedaagde in zaak 2] als verkoper van Wabooshka en anderzijds [X] heeft te gelden als verkoper van de paarden Chelsea en Cornelis en
[gedaagde in zaak 2] als koper van die paarden.
3.15. De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.16. De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen, waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
3.17. De rechter wenst onder meer informatie van partijen over:
- of er tussen [X] en [gedaagde in zaak 2] sprake is van koop of ruil;
- of er sprake is van consumentenkoop;
- de gestelde non-conformiteit;
- de bewijspositie van partijen;
- het keuringsrapport dat in opdracht van [VK] tot stand is gekomen;
- of partijen een medisch onderzoek wensen van het paard Wabooshka, en zo ja, een voorstel tot benoeming van een deskundige daartoe, inclusief de aan de deskundige voor te leggen vragen;
- waar de gestelde schade van [X] op gebaseerd is.
Partijen dienen daarbij, indien en voor zover niet reeds overgelegd, de voorhanden zijnde bewijsstukken per bestanddeel over te leggen.
Partijen dienen voornoemde stukken uiterlijk veertien dagen voor de zitting over te leggen op de hierna te noemen wijze.
3.18. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Ter zitting kan, zoals hiervoor reeds overwogen, aan de orde komen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, welke vragen beantwoord moeten worden en wie partijen als deskundige benoemd willen zien.
3.19. Indien partijen nog andere dan de hiervoor onder 3.17. genoemde stukken willen overleggen, dienen zij dat eveneens uiterlijk veertien dagen voor de zitting te doen op de hierna te noemen wijze.
3.20. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1. verklaart voor recht dat [eiseres in zaak 1] de overeenkomst op goede gronden heeft ontbonden en veroordeelt [X] het paard Wabooshka terug te nemen binnen 48 uur na betekening van dit vonnis, zulks onder restitutie van het aankoopbedrag van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening;
4.2. veroordeelt [X] om aan [eiseres in zaak 1] te vergoeden de door haar gemaakte kosten ter hoogte van € 588,63 (vijfhonderdachtentachtig euro en drieënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 25,00 per dag of gedeelte van een dag vanaf
15 oktober 2010 tot de dag dat Wabooshka door [X] terug is genomen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaar worden van de afzonderlijke sommen tot het moment van volledige voldoening;
4.3. veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten in het
incident, aan de zijde van [eiseres in zaak 1] tot op heden begroot op € 2.744,31, waarvan te betalen aan de griffier van dit gerecht:
€ 68,11 aan explootkosten;
4.4. verklaart dit vonnis tot zover, met uitzondering van dictumonderdeel 4.1.
uitvoerbaar bij voorraad;
4.5. wijst af het meer of anders gevorderde;
in de vrijwaringzaak
4.6. beveelt partijen in persoon, vergezeld van hun advocaten, om op een nader te bepalen dag te verschijnen in het gerechtsgebouw te Almelo voor mr. Margadant om inlichtingen te verstrekken en een vereniging te beproeven;
4.7. verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van woensdag 19 december 2012 voor dagbepaling comparitie en draagt [X] op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van partijen;
4.8. draagt partijen op om uiterlijk veertien dagen voor de comparitiedatum de hierboven onder 3.17. genoemde stukken in het geding te brengen door toezending aan de wederpartij en aan de rechtbank;
4.9. bepaalt dat indien partijen nog nadere stukken wensen over te leggen, zij dat uiterlijk veertien dagen voor de comparitiedatum dienen te doen door toezending aan de wederpartij en aan de rechtbank;
4.10. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.?