ECLI:NL:RBAMS:1999:AA3403

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/10706
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek inzake geregistreerde gegevens bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst

In deze zaak heeft de Vereniging Voorkom Vernietiging, namens eiser, verzocht om inzage in gegevens die mogelijk bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en andere inlichtingendiensten over eiser zijn geregistreerd. De rechtbank Amsterdam heeft op 2 december 1998 de behandeling van het beroep ter zitting gehad, waarbij eiser in persoon aanwezig was, bijgestaan door R. Vleugels. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.C. Knieriem en mr. drs. C.L. de Vlieger, heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), met als argument dat de veiligheid van de Staat in het geding zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de BVD zijn wettelijke taken alleen effectief kan uitvoeren binnen een zekere mate van geheimhouding. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het verzoek van eiser en dat de weigering om meer informatie te verstrekken niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van eiser zijn vergoed. De uitspraak is gedaan op 26 februari 1999.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
Uitspraak
reg.nr : AWB 97/10706 WET
inzake :
A, teB , eiser,
tegen :
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
I. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT
Besluit van verweerder van 18 juli 1997, nr. 2.237.452-35.
II. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Het bestuur van de Vereniging Voorkom Vernietiging heeft, daartoe door eiser op 14 januari 1993 en 3 februari 1995 gemachtigd, namens eiser verweerder verzocht om inzage in eventueel bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en/of bij andere nader aangeduide inlichtingendiensten over eiser geregistreerde gegevens.
Bij primair besluit van 5 september 1996 heeft het hoofd van de BVD namens verweerder het verzoek van eiser gedeeltelijk gehonoreerd en gedeeltelijk afgewezen.
Tegen dit besluit heeft R. Vleugels, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Vereniging Voorkom Vernietiging en gemachtigde, namens eiser op 15 oktober 1996 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld op 10 maart 1997.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft R. Vleugels, voornoemd, namens eiser op 28 augustus 1997 beroep bij de rechtbank ingesteld. De gronden van het beroep zijn door R. Vleugels bij schrijven van 6 november 1997 ingediend.
Verweerder heeft desgevraagd de op de zaak betrekking hebbende stukken op 6 november 1997 ter griffie ingezonden. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat eventuele gegevens, ten aanzien waarvan het voorbehoud van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt gemaakt, separaat zullen worden toegezonden.
Bij brief van 24 november 1997 heeft verweerder een verzegelde enveloppe ingezonden en daarbij de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank van de inhoud daarvan kennis mag nemen. Bij beslissing van 18 december 1997 heeft de rechtbank toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:29, derde lid, van de Awb en bepaald dat de beperking van kennisneming gerechtvaardigd is. Bij brief van 3 november 1998 heeft R. Vleugels namens eiser erin toegestemd dat de rechtbank mede op de grondslag van deze stukken uitspraak doet.
Bij brief van 12 januari 1998 heeft verweerder een verweerschrift, met bijlagen, ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 1998. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door R. Vleugels voornoemd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Knieriem en mr. drs. C.L. de Vlieger, beiden ambtenaar van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met toestemming van eiser heeft een gedeelte van de behandeling buiten aanwezigheid van eiser en zijn gemachtigde plaatsgevonden.
III. MOTIVERING
Bij de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Feiten
Eiser is op 14 januari 1993 lid geworden van de Vereniging Voorkom Vernietiging. Op het zogenaamde aanmeldingsen machtigingsformulier heeft hij toen onder meer het bestuur van deze vereniging gemachtigd om kort gezegd al datgene te doen wat nodig is om de inzage in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) in eventuele bij de BVD over eiser geregistreerde gegevens te realiseren. Eiser heeft deze machtiging later herhaald en aangevuld.
Gelet op deze machtigingen heeft het bestuur van de Vereniging Voorkom Vernietiging namens eiser verweerder inzage verzocht in alle over hem geregistreerde gegevens bij de BVD en andere inlichtingendiensten tot en met heden. Daarbij heeft eiser de volgende contexten aangegeven:
1. reizen naar Albanië en Cuba;
2. kraakbeweging, vele acties, manifestaties en demonstraties, vanaf 1978;
3. vluchtelingen, manifestaties, acties en demonstraties van 1987-1995. Daarbij heeft eiser verder aangegeven dat hij vermoedt dat zijn telefoongesprekken in de periode 1978 tot 1995 door inlichtingendiensten zijn afgeluisterd.
Bij primair besluit van 5 september 1996 heeft verweerder eiser medegedeeld dat geen van de aangegeven contexten voor het huidige functioneren van de BVD nog langer actueel zijn. Ook overige bij archiefonderzoek aangetroffen gegevens, naast de hiervoor genoemde gegevens met betrekking tot de aangegeven contexten, zijn naar mededeling van verweerder in het primaire besluit voor de taakuitoefening van de BVD niet langer van actueel belang. Vervolgens heeft verweerder de documenten geparafraseerd weergegeven, aangezien zij niet ter inzage kunnen worden gegeven ter bescherming van bronnen van de BVD of van een nog actuele werkwijze, ter voorkoming dat het goed functioneren van de BVD en daardoor de veiligheid van de Staat zou kunnen worden geschaad, dan wel omdat artikel 16 van de Wet op de inlichtingenen veiligheidsdiensten (WIV) verweerder niet de ruimte biedt om stukken met persoonsgegevens van derden aan eiser te verstrekken.
Met betrekking tot aangelegenheden die voor de taakuitvoering van de BVD nog wel actueel zijn, heeft verweerder in het primaire besluit geen mededeling gedaan. Daartoe heeft verweerder overwogen dat door het verstrekken van informatie daarover het goed functioneren van de BVD en daarmee de veiligheid van de Staat ten behoeve waarvan deze dienst werkzaam is, kunnen worden geschaad.
Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 15 oktober 1996 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn bij verweerder bij schrijven van 10 maart 1997 ingediend. De gronden van het bezwaar luiden zakelijk weergegeven als volgt. Eiser wil integrale inzage in alle bij de BVD aanwezige gegevens zonder censuur. Wanneer een integrale kennisneming door eiser niet mogelijk is, dient verweerder hierover een gemotiveerd besluit te nemen. Voorts kan verweerder niet worden gevolgd in zijn stelling dat het geven van een context noodzakelijk is om te kunnen spreken van een bestuurlijke aangelegenheid. De opgave van zijn personalia door eiser moet worden beschouwd als een voldoende aanduiding van de bestuurlijke aangelegenheid. Hier komt bij dat verweerder weliswaar verzoekt om opgave van een context, maar daarvan vervolgens geen consequent gebruik maakt. Er wordt ook buiten de contexten om naar informatie gezocht. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte gebruik maakt van het ongedefinieerde begrip "aangelegenheden die voor de taakuitoefening van de BVD nog actueel zijn". Zolang verweerder over dit begrip geen duidelijkheid heeft verschaft, handhaaft eiser zijn stelling dat hem niet op goede gronden volledige en ongecensureerde inzage is onthouden. Voorts is volgens eiser in dit verband van belang dat hem inzage is onthouden in het inzagebeleid van verweerder en andere door verweerder gehanteerde beleidsstukken. Eiser heeft verweerder verzocht de door verweerder gehanteerde partiële verstrekking te heroverwegen en eventuele nieuw gevonden gegevens te wegen in het licht van de weigeringsgronden in de WOB. Ten slotte heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de trage behandeling van het verzoek.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift en een op 2 april 1997 gehouden hoorzitting heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen.
In het bestreden besluit heeft verweerder (zakelijk weergegeven) overwogen als volgt: Verzoeken als het onderhavige dienen te worden getoetst aan de WOB. In verband met de toetsing aan artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de WOB (betreffende de uitzonderingsgrond "veiligheid van de Staat") is het met name van belang dat de BVD zijn wettelijke taak uitsluitend binnen een zekere mate van geheimhouding effectief kan uitvoeren. Drie criteria spelen hierbij een rol.
De BVD moet zijn bronnen, zijn werkwijze en zijn actuele kennisniveau geheim kunnen houden. Het betreft hier kritische ondergrenzen. Worden deze overschreden, dan gaat dit ten koste van het goed functioneren van de BVD en daarmee ten koste van de veiligheid van de Staat, ter bescherming waarvan de BVD in het leven is geroepen.
Documenten, waarin gegevens zijn opgenomen die herleidbaar zijn tot natuurlijke personen (niet de aanvrager zijnde) kunnen niet ter inzage worden gegeven. Artikel 16 van de WIV bepaalt immers dat de verstrekking van bij de BVD berustende persoonsgegevens slechts is toegestaan voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de in deze wet omschreven taak van die dienst. Bij het actuele kennisniveau van de BVD gaat het om bij de BVD aanwezige kennis over actuele bedreigingen van de veiligheid van de Staat. Slechts van geval tot geval kan worden bepaald of er sprake is van gegevens die zicht bieden op het actuele kennisniveau. De algemene mededeling of de BVD al dan niet gegevens over een persoon heeft vastgelegd, kan niet worden gedaan, aangezien dan alsnog inzicht zou kunnen ontstaan op het actuele kennisniveau van de BVD, waardoor de veiligheid van de Staat zou kunnen worden geschaad.
Aan personen, die verzoeken om informatie over hun eventuele BVD-dossier, wordt verzocht aan te geven in welke context zij menen in de belangstelling van de BVD te hebben gestaan. Aldus is het mogelijk gemotiveerd te beslissen over de vrijgave van eventueel bij de BVD over een dergelijke verzoeker berustende persoonsgegevens, die betrekking hebben op de aangegeven context en overige bij archiefonderzoek aangetroffen niet-actuele gegevens, die niet op de aangegeven context betrekking hebben. Tevens is het mogelijk een beslissing op het verzoek te nemen zonder dat informatie wordt verstrekt over een eventuele registratie van verzoeker met betrekking tot aangelegenheden die voor de taakuitvoering van de BVD nog wel actueel zijn. Verweerder betwist het standpunt dat alle contexten, waarin de BVD belangstelling had voor eiser, niet van actueel belang kunnen zijn. Hierbij heeft verweerder naar het primaire besluit verwezen, waarin is gemotiveerd waarom anti-militarisme nog steeds actueel is. Verweerder heeft op voldoende wijze uitleg gegeven van de wijze waarop verzoeken om informatie worden behandeld. Er heeft zorgvuldig archiefonderzoek plaatsgehad. Ten aanzien van de aangetroffen documenten is telkens onderzocht of de daarin opgenomen gegevens zicht kunnen geven op het actueel kennisniveau, op bronnen of op werkwijzen van de BVD, of dat wellicht bepaalde gegevens herleidbaar zijn tot derden. In het onderhavige geval zouden op grond van deze overwegingen de aangetroffen documenten niet ter inzage kunnen worden gegeven. Daarom is ervoor gekozen de documenten geparafraseerd weer te geven. Verweerder heeft niet tijdig beslist op het onderhavige verzoek van eiser om informatie.
Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen de overschrijding van de in artikel 6 van de Wob genoemde termijn gegrond verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Gronden van het beroep
Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft voor de gronden van het beroep verwezen naar de gronden van het door hem ingediende bezwaar. Eiser heeft zich dan ook samenvattend op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Naar de mening van eiser dient verweerder in de gelegenheid te worden gesteld het bestreden besluit nader te motiveren óf dient het bestreden besluit te worden vernietigd, waarna een nieuwe zoekslag door de BVD is geïndiceerd. Eiser heeft benadrukt dat verweerder de wijze van verstrekking van gegevens, te weten de verstrekking in de vorm van parafrasering, opnieuw dient te overwegen, gelet op de uitermate gevoelige en persoonlijke informatie waarover de BVD kennelijk beschikt. Hier komt bij dat verweerder begrippen hanteert, zoals bijvoorbeeld "veiligheid van de Staat", zonder een heldere definitie van deze begrippen. Ook deze handelwijze van verweerder leidt tot een onvoldoende motivering van het bestreden besluit.
Verweer
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Verweerder heeft in dit verband mede onder verwijzing naar de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering het volgende naar voren gebracht. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 november 1998 heeft verweerder besloten het door hem tot dan toe gevoerde contextbeleid niet langer als zodanig te hanteren. Het bestreden besluit is nog wel gestoeld op dit contextbeleid. Overigens is eiser hierdoor niet in zijn belangen geschaad, omdat in het bestreden besluit alle niet-actuele gegevens zijn betrokken, ongeacht of deze betrekking hadden op de aangegeven contexten. De genoemde uitspraak van de Afdeling laat echter onverlet dat onderscheid wordt gemaakt tussen actuele en niet (meer) actuele informatie.
Uitgaande van het gegeven dat de BVD zijn wettelijke taken uitsluitend binnen een zekere mate van geheimhouding effectief kan uitvoeren, dient een drietal ondergrenzen in acht te worden genomen: het actuele kennisniveau, de werkwijze en de bronnen van de dienst.
Verder mogen geen persoonsgegevens van derden worden vrijgegeven. Een gegeven is actueel indien het daarbij gaat om bij de BVD aanwezige kennis over actuele bedreigingen van de veiligheid van de Staat. Voorts wordt geen informatie verstrekt omtrent de werkwijzen van de BVD. Een inlichtingendienst maakt zijn werkwijzen immers niet openbaar. De BVD is voor zijn werkwijze mede afhankelijk van door bronnen verstrekte informatie. Hieruit vloeit voort dat de BVD zijn taak alleen naar behoren kan uitvoeren als deze bronnen erop kunnen vertrouwen dat hun identiteit niet wordt geopenbaard. Alle informatie waardoor de identiteit van bronnen bekend zou kunnen worden wordt derhalve niet verstrekt.
Ten slotte bepaalt artikel 16 van de WIV dat de verstrekking van bij de BVD berustende persoonsgegevens slechts is toegestaan voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de in de WIV omschreven taak.
Dit artikel is volgens jurisprudentie van de Afdeling met name het toetsingskader als het gaat om persoonsgegevens van derden. Na toetsing aan de hiervoor genoemde criteria is in een groot aantal gevallen de conclusie dat de documenten, waarin gegevens over een verzoeker zijn opgenomen, niet ter inzage kunnen worden gegeven. In dergelijke gevallen wordt ernaar gestreefd de verzoeker zoveel mogelijk tegemoet te komen door informatie te verstrekken in de vorm van een bewerkte fotokopie of in de vorm van een parafrase. Ten aanzien van reisdocumenten wordt doorgaans gekozen voor verstrekking van informatie in de vorm van een parafrase van het originele document. Zo worden de geraadpleegde bronnen beschermd. Bovendien is deze vorm van informatieverschaffing minder bewerkelijk dan het verschaffen van de informatie door middel van een (bewerkte) fotokopie.
Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de wijze van verstrekken van gegevens over de reisbewegingen van eiser in nadere besluiten zal worden heroverwogen, omdat het verstrekken van informatie inzake reizen naar het voormalige oostblok niet langer als een bedreiging van de veiligheid van de Staat worden beschouwd. De kraakbeweging voor 1982 geldt niet langer als een actuele aangelegenheid.
Overwegingen
Blijkens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (9 juni 1994; AB 1995, 238), kan een schending van de artikelen 8 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden slechts worden voorkomen door de artikelen 16 en 17 van de WIV bij een inzageverzoek als het onderhavige, waarbij de gevraagde informatie betrekking heeft op de verzoeker zelf, buiten toepassing te laten. Het verzoek van eiser is om die reden terecht beoordeeld aan de hand van de WOB voorzover het gegevens over eiser betreft.
Ingevolge artikel 1 van de WOB voor zover thans van belang wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3 van de WOB voorzover van belang kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid van het artikel voornoemd wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de WOB.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de WOB verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken;
b. kennisneming van de inhoud toe te staan;
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven; of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid van artikel 7 van de WOB houdt het bestuursorgaan bij het kiezen tussen de vormen van informatie, genoemd in het eerste lid, rekening met de voorkeur van de verzoeker en met het belang van een vlotte voortgang van de werkzaamheden.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de WOB blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden.
Eiser heeft kort gezegd de openbaarmaking verzocht van de eventueel over hem bij de BVD geregistreerde gegevens.
Met betrekking tot inzageverzoeken als het onderhavige voerde verweerder ten tijde van het bestreden besluit het zogenaamde contextbeleid. Dit beleid hield in dat de verzoeker om informatie diende aan te geven binnen welke context hij vermoedde dat de BVD gegevens over hem heeft geregistreerd. Nu eiser ter zitting het oordeel van de rechtbank over het contextvereiste heeft gevraagd, tenzij verweerder het contextvereiste niet langer handhaaft, zal de rechtbank dit onderdeel van het geding verder buiten beschouwing laten, aangezien verweerder ter zitting heeft medegedeeld dat dit beleid thans niet meer als zodanig wordt gehanteerd. Hier komt bij dat eiser ook overigens niet door de toepassing van het contextbeleid in zijn belangen is geschaad, omdat verweerder in het onderhavige geval de door eiser opgegeven contexten heeft gebruikt als hulpmiddel bij het zoeken naar informatie, en eiser ook mededeling heeft gedaan over alle over hem aangetroffen nietactuele gegevens, ongeacht of eiser nu wel of niet bij zijn verzoek de context heeft aangegeven waarbinnen deze gegevens destijds bij de BVD zijn verzameld en geregistreerd.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verweerder met een beroep op de in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de WOB vermelde uitzonderingsgrond eiser terecht heeft geweigerd meer informatie te verstrekken dan bij het bestreden besluit is verstrekt. Verweerder heeft met betrekking tot dit verzoek betreffende een aantal onderwerpen, die als niet-actueel zijn bestempeld, informatie aan eiser verstrekt. Bij het verstrekken van deze informatie zijn echter bepaalde gegevens gewit of geparafraseerd.
Verweerder heeft deze wijze van verstrekken van informatie gebaseerd op het standpunt dat het belang van de veiligheid van de Staat zich tegen openbaarmaking van bepaalde gegevens verzet, omdat door openbaarmaking van deze gegevens zicht zou kunnen ontstaan op het actuele kennisniveau, de bronnen of de werkwijzen van de BVD, dan wel omdat anders persoonsgegevens van derden zouden worden vrijgegeven. Ten aanzien van de vorm, waarin reisgegevens worden geopenbaard, heeft verweerder ter zitting een nader standpunt ingenomen. De consequenties hiervan zullen aan het eind van deze uitspraak onder ogen moeten worden gezien.
Het uitgangspunt van verweerder dat indien door openbaarmaking van gegevens zicht zou kunnen ontstaan op het actuele kennisniveau, de bronnen of de werkwijzen van de BVD, op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de WOB het verstrekken van deze gegevens achterwege dient te blijven, wordt door de rechtbank in beginsel als niet onjuist aangemerkt. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen. Voorts bepaalt artikel 16, eerste lid, van de WIV onder meer dat door een inlichtingendienst slechts persoonsgegevens aan derden worden verstrekt, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn in deze wet omschreven taak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de gedingstukken die op grond van artikel 8:29, derde lid, juncto artikel 8:39 van de Awb niet aan eiser zijn doorgezonden. Eiser heeft toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend. Verweerder heeft gesteld zijn standpunt dat het bestreden besluit op een deugdelijke motivering berust, te hebben onderbouwd door overlegging van deze stukken.
Voorop moet worden gesteld dat het de rechtbank na de kennisname van deze stukken niet op voorhand duidelijk is geworden, waarom de openbaarmaking van (gedeelten van) documenten door verweerder is geweigerd. Verweerders gemachtigde bleek desgevraagd ter zitting niet in staat aan te geven op grond waarvan verweerder heeft geweigerd de hier bedoelde informatie te verstrekken. Een en ander leidt thans uitsluitend tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat het bestreden besluit op een deugdelijke motivering berust. Het namens verweerder ingenomen standpunt dat hij niet is gehouden tot een dergelijke vérstrekkende motivering, omdat alleen al hierdoor bij verzoekers om informatie bekend wordt dat zij in de aandacht van de BVD staan en omdat een dergelijke motivering niet is geïndiceerd, aangezien de omvang en de wijze van informatieverstrekking door verweerder in beroep door de rechter marginaal wordt getoetst, wordt niet gedeeld. In dit verband wordt erop gewezen dat verweerder bij het geven van een verstrekkender motivering indien nodig wederom een beroep kan doen op het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb, zoals ook in het onderhavige geval ter zitting van 2 december 1998 is geschied. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerders weigering om eiser meer informatie te verstrekken niet berust op een deugdelijke motivering. Derhalve moet het beroep gegrond worden verklaard en dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Verweerder zal op eisers bezwaarschrift een nieuw besluit dienen te nemen. Bij die gelegenheid zal verweerder tevens jegens eiser consequenties kunnen verbinden aan zijn nadere standpunt over de vorm waarin reisgegevens openbaar worden gemaakt.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van de haar in de artikelen 8:74, tweede lid, en 8:75 van de Awb gegeven bevoegdheid.
Verweerder zal dan ook worden veroordeeld in de kosten van eiser, welke zijn begroot op f 1.420,-(zegge: eenduizend vierhonderd twintig gulden) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt.
IV. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van verweerder van 18 juli 1997, nr. 2.237.452-35;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 1.420,-(zegge: eenduizend vierhonderd twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan eiser;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan eiser het betaalde griffierecht van f 210,-(zegge: tweehonderd tien gulden) vergoedt.
Gewezen door mr. D. Allewijn, voorzitter, en mrs. L.H. Waller en P. Brücker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.B. Hoogenraad-Rosier, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op: 26 februari 1999
door mr. D. Allewijn, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op: Coll: D: