ECLI:NL:RBAMS:1999:AA3416

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/9566 WET 06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verkoop van huurwoningen door woningbouwvereniging Jutphaas en de gevolgen voor Geyn Invest Holding

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld over het beroep van Geyn Invest Holding tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). Het geschil ontstond naar aanleiding van een besluit van 21 februari 1997, waarin werd bepaald dat woningbouwvereniging Jutphaas niet mocht overgaan tot de verkoop van 171 huurwoningen in de wijk Doorslag en 205 huurwoningen in de wijk Fokkesteeg aan Geyn Invest Holding en Nationaal Grondbezit N.V. De verweerder stelde dat deze verkoop het belang van de volkshuisvesting in de gemeente Nieuwegein ernstig zou schaden.

Geyn Invest Holding, vertegenwoordigd door mr. M.H.F. van Buuren, voerde aan dat zij in nauw overleg met het Ministerie van VROM had gehandeld en dat het vermoeden van de verweerder dat het om een B.V. onder een andere naam ging, onjuist was. De rechtbank oordeelde echter dat Geyn Invest Holding niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat haar belang voortvloeide uit een privaatrechtelijke overeenkomst met Jutphaas, en niet rechtstreeks was betrokken bij het besluit van de verweerder. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en veroordeelde Geyn Invest Holding in de kosten van de procedure.

De rechtbank benadrukte dat er geen sprake was van een direct verband tussen het besluit en het belang van Geyn Invest Holding, en dat de stelling dat de verkoop van woningen door Jutphaas aan eiseres een alternatief was om uit financiële problemen te komen, niet voldoende was om haar als belanghebbende aan te merken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde de kosten van de procedure op aan Geyn Invest Holding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
reg.nr. : 97/9566 WET 06
Inzake : de besloten vennootschap Geyn Invest Holding, gevestigd te Amsterdam, eiseres,
tegen : de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), verweerder.
1. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT
Besluit van verweerder van 12 juni 1997, nr. IUT-97534824.
2. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 21 februari 1997 heeft verweerder besloten dat woningbouwvereniging Jutphaas (hierna te noemen: Jutphaas) de voorgenomen verkoop van 171 huurwoningen in de wijk Doorslag en 205 huurwoningen in de wijk Fokkesteeg aan respectievelijk Nationaal Grondbezit N.V. en eiseres, niet kan uitvoeren, omdat daarmee het belang van de volkshuisvesting in de gemeente Nieuwegein ernstig zou worden geschaad.
Namens eiseres heeft mr. M.H.F. van Buuren, advocaat te Amsterdam, op 3 april 1997 een bezwaarschrift ingediend.
Bij schrijven van 9 april 1997 heeft mr. Van Buuren, voornoemd, zich namens eiseres tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 16 mei 1997 heeft de president het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Namens eiseres heeft mr. Van Buuren, voornoemd, tegen dit besluit op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld bij beroepschrift van 23 juli 1997. Bij schrijven met bijlagen van 13 november 1997 heeft de gemachtigde van eiseres de gronden van het beroep ingediend en de rechtbank verzocht het bestreden besluit te vernietigen.
Verweerder heeft op 19 januari 1997 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden, alsmede een verweerschrift met bijlage ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 29 december 1997, alwaar eiseres is verschenen bij mr. Van Buuren, voornoemd en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.M.G. van de Kragt, advocaat te 's-Gravenhage.
3. MOTIVERING
Bij de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Feiten
Jutphaas is een woningbouwvereniging in Nieuwegein. Een aantal jaren geleden is Jutphaas in financiële problemen geraakt. Teneinde de liquiditeitspositie van de vereniging te verbeteren heeft zij besloten over te gaan tot de verkoop van niet rendabele huurwoningen. Jutphaas heeft daartoe met onder meer eiseres een overeenkomst tot verkoop van 205 woningen gesloten, onder de ontbindende/opschortende voorwaarde dat de uitvoering van de overeenkomst (de levering) niet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein (hierna te noemen: b&w) en/of verweerder zal worden verboden.
Bij brief van 10 juni 1996 heeft Jutphaas deze verkoop als een besluit van aanmerkelijk belang (hierna te noemen: b.a.b.), als bedoeld in het Besluit beheer sociale-huursector (hierna te noemen: Bbsh), gemeld aan b&w.
Op 30 juli 1996 hebben b&w besloten dat het b.a.b., voormeld, vooralsnog niet wordt uitgevoerd. Op dezelfde datum hebben b&w verweerder verzocht een beslissing te nemen omtrent de uitvoering van dit b.a.b.
Bij besluit van 21 februari 1997 heeft verweerder besloten dat aan het b.a.b. geen uitvoering kan worden gegeven, omdat daarmee het belang van de volkshuisvesting in de gemeente Nieuwegein ernstig zou worden geschaad.
Eiseres is op 21 april 1997 door verweerder in de gelegenheid gesteld haar bezwaren mondeling toe te lichten.
Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen, waarbij de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk zijn verklaard en het primaire besluit is gehandhaafd. Daartoe is overwogen dat tot op de datum van de beslissing op het b.a.b. op 21 februari 1997 het bestaan van Geyn Invest Holding B.V. niet kon worden geverifieerd. In de aan het geschil onderliggende stukken wordt de naam Geyn Invest B.V. als statutaire naam gebruikt, hetgeen het vermoeden versterkt dat sprake is van ofwel een (lege) B.V. onder een andere naam, ofwel een B.V. in oprichting. Het is derhalve geenszins duidelijk dat de heer Stefels, die als gesprekspartner van Jutphaas heeft gefungeerd, optrad namens enig traceerbare rechtspersoon. Voorts dient eiseres niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat conform vaste jurisprudentie haar belang moet worden geacht niet rechtstreeks betrokken te zijn bij het primaire besluit van 21 februari 1997, aangezien dat belang voortvloeit uit een privaatrechtelijke overeenkomst.
De gronden van het beroep
Namens eiseres is in beroep aangevoerd dat eiseres in nauw overleg met het Ministerie van VROM het proces van aankoop heeft besproken. Het vermoeden van verweerder dat het om een B.V. onder een andere naam ofwel om een B.V. in oprichting gaat, is onjuist. Partij Stefels is Geyn Invest. Voorts heeft eiseres wel degelijk een rechtstreeks belang. Dit belang vloeit voort uit de kooopovereenstemming die tussen eiseres en Jutphaas is bereikt.
Eiseres is tevens van mening dat Jutphaas onder druk van het Ministerie van VROM heeft afgezien van het indienen van bezwaar tegen het besluit van 21 februari 1997. Dit besluit wordt met de niet-ontvankelijkverklaring van eiseres derhalve onttrokken aan een inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter. Dat is in strijd met de beginselen van het Nederlands procesrecht en met de principes van de rechtstaat.
Tot slot is eiseres, los van de koopovereenkomst, in haar belang als investeerder/belegger geschaad. Door de motivering van het besluit komen beleggers in de gemeente Nieuwegein immers niet meer in aanmerking voor aankoop van woningen van woningbouwcorporaties.
Het verweer
Verweerder heeft in zijn verweerschrift voor zover hier van belang gesteld dat eiseres niet duidelijk maakt in hoeverre zij rechten kan ontlenen aan een met Jutphaas gesloten koopovereenkomst, met andere woorden in hoeverre zij belang heeft bij vernietiging van het besluit tot weigering toestemming te verlenen voor verkoop door Jutphaas. Dit klemt temeer nu de betrokken woningen blijkens het kadaster inmiddels zijn geleverd aan Muiderschans B.V. en Hoornse Schans B.V..
Voorts kan verweerder eiseres niet volgen in haar stelling dat nu de direct belanghebbende het besluit niet heeft aangevochten en zijzelf niet wordt ontvangen in haar bezwaar het betrokken besluit wordt onttrokken aan een inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter. Dit is immers een in ons recht aanvaardbaar gevolg, aldus verweerder. Van strijd met alle beginselen van het Nederlands procesrecht en met de principes van de rechtstaat is dan ook geen sprake. Van onoorbare druk van het Ministerie op Jutphaas om geen bezwaar te maken is geen sprake. Verkoop van woningen door Jutphaas aan eiseres vormde één van de alternatieven voor Jutphaas om uit de financiële problemen te komen.
Verweerder is voorts van mening dat het door eiseres gestelde belang dat zij in Nieuwegein niet meer in aanmerking kan komen voor aankoop van woningen van woningbouwcorporaties onvoldoende actueel en concreet is om haar alsnog in haar bezwaar te ontvangen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder de rechtbank verzocht eiseres te veroordelen in de kosten van de procedure.
Overwegingen
Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Een persoon is rechtstreeks in zijn belang getroffen indien direct verband tussen het bestreden besluit en het belang kan worden aangetoond.
Uit de rechtspraak van de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State blijkt (bijvoorbeeld uit de uitspraak van 4 oktober 1991; RO3.89.4182), dat bedoeld direct verband afwezig is indien de betrokken partij zijn belang ontleent aan een koopovereenkomst, waarin als ontbindende voorwaarde is opgenomen dat publiekrechtelijke toestemming zal worden verleend. Ook in het onderhavige geval ontleent eiseres haar belang aan de met Jutphaas gesloten koopovereenkomst en de daarin opgenomen ontbindende/opschortende voorwaarde, dat voor de verkoop van de huurwoningen toestemming van overheidswege zal worden verkregen als vereist ingevolge het Bbsh.
Louter op grond van de rechtsverhouding tussen eiseres en Jutphaas kan geen belang worden aangenomen, waarin eiseres door het besluit van 21 februari 1997 rechtstreeks is getroffen. Eiseres heeft derhalve slechts een afgeleid belang. Het feit dat eiseres feitelijk belang heeft bij de goedkeuring door verweerder van het besluit om tot verkoop over te gaan doet hieraan niet af.
Dat het voor eiseres tengevolge van het besluit van verweerder van 21 februari 1997 in de toekomst onmogelijk wordt nog woningen van woningbouwverenigingen te kopen, acht de rechtbank zo deze stelling al juist zou zijn een onvoldoende actueel en concreet belang om te kunnen concluderen, dat eiseres door het besluit rechtstreeks in haar belangen is getroffen.
Voor zover eiseres nog heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn, die maken dat zij bij het bestreden besluit toch als belanghebbende moet worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt. Indien de stellingen van eiseres in dit kader juist zijn, namelijk dat Jutphaas onder druk van verweerder heeft afgezien van het indienen van een bezwaarschrift (hetgeen in het kader van het onderhavige verzoek niet kan worden onderzocht), is de handelwijze van verweerder, die alsdan aan de Staat der Nederlanden moet worden toegerekend, ten minste laakbaar in de relatie tussen verweerder c.q. de Staat en Jutphaas.
Het is echter niet aan de bestuursrechter dit feitelijk handelen verder te kwalificeren. Hoe dit ook zij, die handelwijze kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de relatie tussen partijen op grond waarvan eiseres alsnog als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt bij het bestreden besluit.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt, zodat verweerder de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank zal geen toepassing geven aan het bepaalde in artikel 8:74, tweede lid, van de Awb.
De rechtbank ziet voorts aanleiding na een uitdrukkelijk verzoek hiertoe ter zitting door de gemachtigde van verweerder toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb door eiseres te veroordelen in de kosten die verweerder in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, zijnde de kosten voor rechtsbijstand (2 punten ten behoeve van het verweerschrift en het verschijnen ter zitting x factor 1 x fl. 710,00).
De rechtbank overweegt daartoe dat enig materieel belang van eiseres bij deze procedure ontbreekt nu tengevolge van de door eiseres eerder ingestelde civiele procedure de woningen aan haar geleverd zijn - hetgeen ter zitting ook door de gemachtigde van eiseres is bevestigd -, en het eiseres nog slechts gaat om een principe-uitspraak van de bestuursrechter terzake.
Beslist wordt als volgt.
4. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt eiseres in de kosten van het geding, aan de zijde van verweerder begroot op fl. 1.420,00 (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door eiseres aan de Staat der Nederlanden (Ministerie van VROM).
Gewezen door mr. A.W.P. Letschert, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.W.C. Bonnet, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op: 27 januari 1999
door mr. A.W.P. Letschert, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Coll:sb D:B
97/9566 WET 06