ECLI:NL:RBAMS:1999:AA3505

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/12330 BESLU 19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake gedogen van bestemmingsplanovertrijding door de gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om een bestuursrechtelijk geschil tussen de besloten vennootschappen Hardy Beheer B.V. en Hesim Holding B.V. als eiseressen en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid als verweerder. De zaak betreft de onttrekking van woonruimte aan het pand aan de Paulus Potterstraat 30 II, III en IV, dat door eiseres sub 1 wordt gebruikt als kantoorruimte. Verweerder heeft in een besluit van 18 december 1996 medegedeeld dat de overtreding van het bestemmingsplan 'Museumplein e.o.' zal worden gedoogd zolang eiseres sub 1 het pand gebruikt. Eiseressen hebben hiertegen bezwaar gemaakt, wat heeft geleid tot een rechtszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onttrekking van de woning aan de woonbestemming in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de situatie te gedogen zolang eiseres sub 1 het pand gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseressen ongegrond.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
Uitspraak
reg.nr. : 97/12330 BESLU 19
Inzake : 1. de besloten vennootschap Hardy Beheer B.V.;
2. de besloten vennootschap Hesim Holding B.V., beiden gevestigd te Amsterdam, eiseressen,
tegen : het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT
Besluit van verweerder van 23 september 1997, verzonden op 29 september 1997.
2. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 18 december 1996 heeft verweerder eiseres sub 1. ten aanzien van het pand Paulus Potterstraat 30 II, III en IV medegedeeld dat de overtreding van het bestemmingsplan "Museumplein e.o." respectievelijk de strijd met de erfpachtrechtelijke bestemming zal worden gedoogd, zolang de betreffende étages door haar worden gebruikt. Een eventuele nieuwe gebruiker zal de woonbestemming van het betreffende perceelsgedeelte moeten respecteren en de samenvoeging van de bovenwoning met het kantoor op de onderliggende verdiepingen ongedaan moeten maken.
Verweerder heeft tevens medegedeeld dat hij er van uitgaat dat eiseres sub 1. haar eventuele rechtsopvolgers hierover informeert.
Tegen dit besluit is namens eiseressen op 30 januari 1997 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Namens eiseressen heeft mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, tegen dit besluit beroep ingesteld bij beroepschrift van 7 november 1997 en de rechtbank verzocht het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. De gemachtigde van eiseressen heeft de rechtbank tevens verzocht de zaak versneld te behandelen.
Bij schrijven met bijlagen van 13 november 1997 heeft de gemachtigde van eiseressen de gronden van het beroep aangevuld.
Bij beslissing van 25 november 1997 heeft de rechtbank het verzoek van eiseressen om de zaak versneld te behandelen afgewezen.
Verweerder heeft op 19 januari 1998 afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden, alsmede een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 19 november 1998 heeft verweerder een afschrift van een nader stuk ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 18 december 1998, alwaar eiseressen zijn verschenen bij mr. Klijn, voornoemd en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.M. Neerincx, werkzaam bij het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid.
Voorts is ter zitting verschenen P. van Dulmen, eveneens werkzaam bij het stadsdeel.
3. MOTIVERING
Bij de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Feiten
Eiseres sub 2. is eigenares van het pand Paulus Potterstraat 30 te Amsterdam. De woningen op de begane grond en de eerste verdieping zijn aan hun bestemming als woning onttrokken en samengevoegd. Aldaar oefent eiseres sub 1. haar bedrijf uit. Voor de onttrekking en samenvoeging is door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam bij beschikking van 7 december 1988 toestemming verkregen tegen betaling van financiële compensatie.
Bij brief van 17 augustus 1992 heeft verweerder eiseres sub 2. ervan op de hoogte gesteld, dat uit onderzoek op 14 augustus 1992 is gebleken, dat de woning Paulus Potterstraat 30 II en III niet meer in gebruik is als woning. Tevens is gebleken dat de tweede verdieping is samengevoegd met het op de eerste verdieping en de begane grond gevestigde kantoor en dat de derde verdieping niet in gebruik is.
Bij brief van 13 mei 1993 heeft verweerder medegedeeld dat is geconstateerd dat de woning Paulus Potterstraat 30 II en III leeg staat en dat twee kamers van de derde verdieping als kantoor in gebruik zijn. Bovendien is geconstateerd dat de samenvoeging van de begane grond, de eerste verdieping en de tweede verdieping door middel van een doorbraak nog steeds een feit is.
Bij brief van 23 juni 1993 heeft eiseres sub 1. zich tot verweerder gewend met het verzoek om toestemming tot onttrekking van woonruimte aan de Paulus Potterstraat 30 II, III en IV ten behoeve van uitbreiding van haar bedrijf.
Verweerder heeft bij besluit van 11 maart 1994 afwijzend op het verzoek gereageerd. Daarbij is eiseres sub 1. erop gewezen, dat een ander gebruik dan wonen in strijd is met zowel het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Museumplein e.o." als het voor het pand overeengekomen erfpachtcontract. Op grond hiervan heeft verweerder eiseres sub 1. verzocht ervoor zorg te dragen dat de woning Paulus Potterstraat 30 II, III en IV weer voor bewoning in gebruik wordt genomen. Tegen dit besluit is namens eiseres sub 1. op 22 april 1994 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 30 november 1994 heeft verweerder de bezwaren van eiseres sub 1. tegen het primaire besluit van 11 maart 1994 ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd. Op 30 december 1994 is namens eiseres sub 1. beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. Bij uitspraak van 10 januari 1996 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 november 1994 vernietigd en het besluit van 11 maart 1994 herroepen en ingetrokken. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de Administratieve overgangsbepalingen omtrent woonruimte-ontrekking, -samenvoeging en -omzetting van stadsdeel Zuid niet een aanwijzing van een categorie woonruimte bevatten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet.
Dit betekent volgens de rechtbank dat er in de periode van 1 juli 1993 tot 6 november 1993 geen verbodsbepaling gold, die zich tegen de in geding zijnde woningonttrekking en samenvoeging verzette, zodat deze onttrekking rechtmatig was.
Op 8 februari 1996 heeft verweerder tegen de uitspraak van de rechtbank beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Bij uitspraak van 8 juli 1996 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Bij besluit van 18 december 1996 heeft verweerder eiseres sub 1. medegedeeld dat de overtreding van het bestemmingsplan respectievelijk de erfpachtrechtelijke bestemming zal worden gedoogd, dit echter nadrukkelijk alleen voor zolang de betreffende étages door haar worden gebruikt. Bij vertrek van eiseres sub 1. zal een nieuwe gebruiker derhalve de woonbestemming van het betreffende perceelsgedeelte moeten respecteren. De samenvoeging van de bovenwoning met het kantoor op de onderliggende verdiepingen zal daartoe ongedaan moeten worden gemaakt. Verweerder gaat er van uit dat eiseres sub 1. eventuele rechtsopvolgers hierover informeert.
Tegen dit besluit is namens eiseressen op 30 januari 1997 een bezwaarschrift ingediend.
Eiseressen zijn door verweerder op 7 maart 1997 in de gelegenheid gesteld hun bezwaren mondeling toe te lichten.
Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen, waarbij de bezwaren van eiseressen ongegrond zijn verklaard en het primaire besluit is gehandhaafd. Daartoe is het volgende overwogen. Vaststaat dat de bovenwoning Paulus Potterstraat 30 II en III is samengevoegd met het kantoor op de onderliggende verdiepingen en dat de verdiepingen II en III als kantoor in gebruik zijn. Vaststaat voorts dat het onderhavige perceel krachtens het vigerende bestemmingsplan "Museumplein e.o." de bestemming woondoeleinden heeft. Het gebruik van de tweede en derde verdieping is dan ook in strijd met de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is volgens verweerder dat de wettelijke regels worden nageleefd. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarbij, na een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen, het gedogen van een in beginsel illegale situatie gerechtvaardigd is. Een toezegging van een bestuursorgaan om in een bepaald geval niet op te treden tegen een overtreding moet conform de geldende jurisprudentie worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus verweerder.
Verweerder heeft voorts overwogen dat gesteld kan worden dat indien het bestuursorgaan overgaat tot het gedogen van een onwettige situatie, zij hiermee de plicht op zich neemt om eventuele rechtsopvolgers te informeren omtrent de juridische status van het gedoogde.
Verweerder heeft daarom direct nadat hij op de hoogte was geraakt van een ophanden zijnde overdracht van het pand de gedoogbeschikking van 18 december 1996 afgegeven om te voorkomen dat op basis van de feitelijke toestand bij rechtsopvolgers een verkeerd beeld van de juridische status van de situatie zou kunnen ontstaan. Het belang van eiseressen dat het pand meer opbrengt indien de rechtsopvolger niet wordt beperkt in zijn gebruik weegt niet op tegen het belang dat het gedogen van de illegale situatie wordt beperkt in tijd en omvang en dat deze situatie voor eventuele rechtsopvolgers helder is.
Voorts heeft verweerder overwogen dat de uitspraak van de ABRS zich beperkt tot de woningontrekking en de daaraan ten grondslag liggende regelgeving. Omtrent de toepasbaarheid van andere regelgeving heeft de ABRS zich niet uitgesproken. De uitspraak laat derhalve onverlet de bevoegdheid om op te treden tegen het gebruik in strijd met het bestemmingsplan alsmede met de bepalingen van het erfpachtcontract.
Tot slot is niet gebleken van schending van het gelijkheidsbeginsel nu ten aanzien van het perceel Stadionkade 107 de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan nog geen rechtskracht hebben. Hierdoor kan een eventueel strijdig gebruik van het perceel onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
De gronden van het beroep
Namens eiseressen is in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit geen stand kan houden nu het ten onrechte de beperkende voorwaarde inhoudt dat alleen ten aanzien van eiseressen het gebruik als kantoor zal worden gedoogd en niet ook ten aanzien van hun rechtsopvolgers. Het rechtskarakter van de mededeling dat eiseres sub 1. eventuele rechtsopvolgers moet informeren is onduidelijk nu niet zeker is of deze mededeling is gericht op rechtsgevolg.
Voorts is aangevoerd dat verweerder niet heeft gemotiveerd welk belang hij heeft bij het slechts gedogen en het niet aanpassen van de situatie, zoals die naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank en de ABRS is ontstaan. De rechtbank heeft immers ondubbelzinnig vastgesteld dat de onttrekking geacht moet worden per 1 juli 1993 te zijn gelegaliseerd. Daarop heeft de ABRS overwogen dat het er voor het vervolg op moet worden gehouden dat de onttrekking rechtmatig heeft plaatsgevonden. De aan het bestreden besluit ten grondslag liggende motivering is dan ook onvoldoende draagkrachtig.
Verweerder heeft voorts geen aandacht besteed aan het belang van eiseressen bij een "onbeperkt" gebruik van het pand als kantoorruimte. Het bestreden besluit is tevens in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel nu verweerder, hoewel de ABRS de onttrekking rechtmatig heeft bevonden, toch op grond van het nog niet herziene bestemmingsplan en het bestaande erfpachtcontract wil optreden. Een juiste interpretatie van de uitspraken kan er slechts toe leiden dat de rechtmatige woningontrekking van de Paulus Potterstraat II en III wordt opgenomen in het geldende bestemmingsplan en het erfpachtcontract.
Eiseressen zijn voorts van mening dat verweerder handelt in strijd met de verklaring die namens stadsdeel Zuid is gedaan tijdens de hoorzitting bij de Provincie Noord-Holland op 21 december 1994 inzake goedkeuring van het bestemmingsplan "Noorder Amstelkanaal". Deze verklaring hield in dat van de kant van verweerder zal worden overgegaan tot planherziening met betrekking tot alle gedeelten van het plan, waarop de onverbindendverklaring van de verordening betrekking heeft. Door onverkort vast te houden aan de vigerende woonbestemming en niet over te gaan tot wijziging daarvan in de functie die het perceel inmiddels heeft, wordt voorts het vertrouwensbeginsel geschonden.
Tot slot is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu de bestemming van het pand De Lairessestraat 123 zal worden bezien indien mocht blijken dat handhaving van de woonbestemming niet mogelijk is. Het belang van eiseressen bij een "onbeperkt" gebruik als kantoorruimte is evident nu de verkoopwaarde van het pand aanzienlijk zal dalen als de woonfunctie wordt hersteld. Het bestreden besluit had bij een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen derhalve niet kunnen worden genomen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseressen voorts medegedeeld dat eiseres sub 1. inmiddels failliet is verklaard. Het faillissement is echter nog niet afgewikkeld.
Het verweer
Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij bevoegd is om handhavend op te treden tegen overtreding van bestemmingsplanvoorschriften. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarbij wordt besloten een illegale situatie al dan niet voor een bepaalde periode te gedogen. Niet weersproken wordt dat de brief van 18 december 1996 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Met de vermelding dat er van wordt uitgegaan dat eventuele rechtsopvolgers worden geïnformeerd is volgens verweerder zijn verplichting om eventuele rechtsopvolgers te informeren omtrent de juridische status van het pand overgedragen aan eiseressen.
Verweerder heeft voorts gesteld dat er wel degelijk een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hij heeft er immers van afgezien om op grond van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan handhavend jegens eiseressen op te treden.
Verweerder is verder van mening dat het feit dat de onttrekking rechtmatig is niet wegneemt dat het gebruik van de étages II en III als kantoor op grond van andere regels verboden kan zijn. De uitspraak van de ABRS ziet niet op andere rechtsgronden waarop een aanschrijving gebaseerd zou kunnen worden. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel dient voorts te falen. Bij besluit van 11 maart 1994 is eiseres sub 1. er reeds op gewezen dat het gebruik van het pand als kantoor eveneens in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De panden De Lairessestraat 123 en Paulus Potterstraat 30 zijn geen vergelijkbare gevallen. De panden liggen in verschillende bestemmingsplangebieden. Het bestemmingsplan "Noorder Amstelkanaal" was nog in procedure op het moment dat de ABRS uitspraak deed inzake de Huisvestingsverordening, zodat de gebruiksbepalingen nog niet van kracht waren. Het bestemmingsplan "Museumplein e.o." had wel rechtskracht en bevatte voorschriften op grond waarvan tegen het gebruik als kantoor kon worden opgetreden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel dient eveneens te falen. Er zijn geen toezeggingen gedaan met betrekking tot de herziening van het bestemmingsplan "Museumplein e.o." ten aanzien van het onderhavige perceel. Het beleid is er nog steeds op gericht de woonbestemming zoveel mogelijk te handhaven. Daarom is er van afgezien om het met de bestemming strijdige gebruik te legaliseren door middel van herziening van het bestemmingsplan.
Tot slot zijn de belangen wel degelijk zorgvuldig afgewogen nu de situatie wordt gedoogd zolang eiseres sub 1. kantoor houdt in het pand. Het uitgangspunt van eiseressen dat de verkoopwaarde van het pand zal dalen indien het als woning verkocht moet worden is onjuist. Zij hebben juist een tijdelijk voordeel bij het gedogen van het gebruik als kantoorruimte.
Overwegingen
Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat ondanks dat er sprake is van strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan en met de gebruiksbepalingen in het erfpachtcontract niet handhavend jegens eiseressen zal worden opgetreden. Eventuele rechtsopvolgers zullen de woonbestemming van het betreffende perceelsgedeelte echter wel moeten respecteren. Eiseressen dienen hun eventuele rechtsopvolgers hierover te informeren.
Gelet op de inhoud van het beroepschrift en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank het beroep van eiseressen in hoofdzaak gericht op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft besloten om het gebruik van het perceel als kantoorruimte slechts voor beperkte duur te gedogen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een beslissing om te gedogen een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Eiseressen zijn derhalve terecht ontvankelijk verklaard in hun bezwaren.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet heeft verweerder de bevoegdheid om ter uitvoering van wetten, van algemene maatregelen van bestuur en van provinciale en gemeentelijke verordeningen bestuursdwang toe te passen. Deze bevoegdheid omvat het doen wegnemen, beletten, in de vorige toestand herstellen of verrichten van hetgeen in strijd met die regels of met ingevolge die regels gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ter plaatse is het bestemmingsplan "Museumplein e.o." van kracht. Het perceel Paulus Potterstraat 30 heeft blijkens dit bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden (W)".
Ingevolge artikel 17, eerste lid, onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) is het verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming of de daarbij behorende voorschriften.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met de tot dat tijdstip geldende bepalingen met betrekking tot het gebruik van gronden en bebouwing.
Vaststaat dat de feitelijke onttrekking van het perceelsgedeelte Paulus Potterstraat 30 II, III en IV aan de woonbestemming in 1991 haar beslag heeft gekregen. De onttrekking is derhalve geschied na goedkeuring van het bestemmingsplan "Museumplein e.o." door Gedeputeerde Staten op 6 juni 1989. Het overgangsrecht is in het onderhavige geval dan ook niet van toepassing.
Uit het vorenstaande volgt dat het gebruik van het pand als kantoorruimte in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang over te gaan teneinde het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet slechts bevoegd is om handhavend op te treden, maar ook in beginsel behoudens eventuele bijzondere omstandigheden daartoe gehouden is, aangezien de (algemene) belangen die worden gediend met de handhaving van wettelijke voorschriften en met het voorkomen van ongewenste precedentwerking dit vorderen.
In het kader van de door verweerder te maken belangenafweging rijst in de eerste plaats de vraag of de illegale situatie kan worden gelegaliseerd.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerders beleid erop is gericht het woonkarakter van het onderhavige gebied te beschermen danwel te versterken.
De rechtbank merkt hierbij op dat het feit dat de woningonttrekking en samenvoeging van het perceel zijn gelegaliseerd op zichzelf niet tot herziening van het bestemmingsplan dient te leiden. Immers, de Huisvestingsverordening ziet op een eerlijke verdeling van de beschikbare woonruimte, terwijl het bestemmingsplan de planologische belangen van het gebied beoogt te beschermen. De belangen die de Huisvestingsverordening beoogt te beschermen dienen derhalve te worden onderscheiden van de met het bestemmingsplan te dienen belangen.
Ook in de namens eiseressen aangevoerde stellingen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiseressen erop mochten vertrouwen dat verweerder tot planherziening zou overgaan, aangezien de stellingen van eiseressen geen betrekking hebben op het hier in geding zijnde bestemmingsplan.
Uit het vorenstaande volgt dat het legaliseren van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik niet in de rede ligt.
Verweerder heeft echter in de omstandigheid dat de woningonttrekking in de periode van 1 juli 1993 tot 6 november 1993 (de zogeheten Genetperiode) is gelegaliseerd aanleiding gezien de situatie te gedogen, zolang eiseressen het betreffende perceelsgedeelte gebruiken.
Het uitgangspunt bij bestuurlijk gedogen is de situatie dat handhavend optreden tegen een overtreding achterwege blijft totdat de strijdige situatie kan worden gelegaliseerd. In het onderhavige geval heeft verweerder nimmer de intentie gehad om het gebruik van het pand Paulus Potterstraat II, III en IV als kantoorruimte te legaliseren. Integendeel, verweerder heeft vanaf het moment dat hij van de woningonttrekking en het gebruik van het betreffende perceelsgedeelte als kantoorruimte op de hoogte was gekozen voor handhavend optreden jegens eiseressen.
Verweerders standpunt komt er in feite dan ook op neer dat hij in het onderhavige geval slechts van toepassing met bestuursdwang afziet voor de periode dat eiseressen het perceel als kantoorruimte gebruiken, doch dat handhavend zal worden opgetreden indien na vertrek van eiseressen het gebruik van het perceel als kantoorruimte zal worden voortgezet.
Ten aanzien van dit onderdeel van het besluit wordt het volgende overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om de met het bestemmingsplan strijdige situatie ten aanzien van eiseressen te gedogen nu de woningontrekking en -samenvoeging als gevolg van de Genetperiode rechtmatig zijn geworden. Voorts staat de rechtmatigheid van de woningonttrekking/samenvoeging, om de hiervoor uiteengezette redenen, niet in de weg aan de mogelijkheid om tot handhaving van de bestemmingsplanvoorschriften over te gaan. Hieromtrent wordt anders dan eiseressen hebben betoogd in de uitspraak van de ABRS van 8 juli 1996 overigens geen afwijkend standpunt ingenomen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder voorts terecht kunnen bepalen dat de illegale situatie niet langer wordt gedoogd dan voor de duur van het gebruik van het perceel door eiseressen.
Eiseressen mogen immers van verweerder niet verwachten dat hij ten aanzien van de eventuele opvolgende gebruikers van het pand op voorhand afziet van de bevoegdheid om een einde te maken aan een gebruik dat in strijd is met de bestemming. Het financiële belang van eiseressen maakt dit niet anders.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de in het bestreden besluit opgenomen zinsnede "het bestuur ervan uitgaat dat eventuele rechtsopvolgers worden geïnformeerd" ten opzichte van eiseressen geen dwingende eis is, maar een mededeling waaraan eiseressen vrijwillig gehoor kunnen geven.
Ook hetgeen overigens is aangevoerd, kan niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met de wet of het recht, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een en ander leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Het beroep van eiseressen dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet op grond van het vorenstaande geen aanleiding gebruik te maken van de haar in de artikelen 8:74, tweede lid, en 8:75 van de Awb gegeven bevoegdheden.
Beslist wordt als volgt.
4. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mrs. P.W.A. Gerritzen-Rode en H. Troostwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op: 5 maart 1999 door mr. B.J. van Ettekoven, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Coll:sb D:B