datum uitspraak: 2 februari 2000
+-------------------+
¦ VERKORT VONNIS ¦
+-------------------+
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam,
DE KINDERRECHTER
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]te [woonplaats].
De kinderrechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 juni 1998, 19 juni 1998, 2 juli 1998, 11 november 1999 en 19 januari 2000.
Aan verdachte is te laste gelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd.
Van de dagvaarding en de vordering wijziging te laste legging zijn kopieën als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De gewijzigde te laste legging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs.
De kinderrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
op 23 april 1998 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, [adres] en [adres], openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]en [slachtoffer 4]en [slachtoffer 5], verbalisanten werkzaam aan het bureau [adres], welk geweld bestond uit het schreeuwen en schelden en trekken en duwen en opdringen naar bovengenoemde verbalisanten en uit het omringen van bovengenoemde verbalisanten en het uit de hand slaan van een wapenstok welke die [slachtoffer 5] in haar hand had.
De kinderrechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit en de verdachte.
Omtrent de strafbaarheid en verwijtbaarheid zijn door verdachte argumenten aangedragen die erop neerkomen dat zijn handelwijze een te rechtvaardigen of te verontschuldigen reactie vormde op een niet te rechtvaardigen optreden van de zijde van de politie.
Hiertoe is aangevoerd dat het wegsturen van [medeverdachte 1]van het speelplaatsje een misplaatste en onjuiste uitoefening van bevoegdheden was, dat aan [medeverdachte 1]niet bekend was dat hij niet op het gewraakte stoepje mocht zitten en dat hij de door de buurtregisseur gegeven waarschuwing daar niet te gaan zitten niet had gehoord, dat hij nota bene in zijn eigen straat tegenover zijn ouderlijke woning ging zitten, en dat tenslotte ten onrechte tot aanhouding van [medeverdachte 1]is overgegaan.
Hierbij is bovendien onder meer aangevoerd dat op de achtergrond de slechte verhouding speelt tussen het gezag en de Marokkaanse jongeren, terwijl onvoldoende gekwalificeerd politiepersoneel wordt ingezet en de mentaliteit van vele politiemensen anti-Marokkaans is.
De stelling dat de verhouding tussen de politie en de Marokkaanse jongeren slecht is kan direct worden onderschreven.
De vraag is echter wat de betekenis is van die stelling in het licht van de opdracht die de politie in het rechts- en bestuurssysteem heeft te vervullen.
Aan de politie is de taak toebedeeld om met inachtneming van de geldende wetten en regels recht en orde in het betrokken stadsdeel te handhaven. Nu uit niets blijkt dat die taak niet naar behoren wordt vervuld mag van hen, over wie het gezag van de politie is gesteld, worden gevraagd zich te conformeren aan dat gezag en aan de practische uitoefening daarvan. Daarbij is van belang dat de politie en het door haar gehandhaafde maatschappelijke systeem ook voor de Marokkaanse jongeren voordelen, perspectieven en bescherming biedt.
Als er lacunes in het functioneren van de politie worden gevoeld dan zijn er verschillende kanalen waarlangs onvrede of kritiek aan de orde kan worden gesteld, waarbij noch het recht noch de openbare orde worden bedreigd.
Blijkens het rapport van het Crisis Onderzoeks Team (COT) vormen de gebeurtenissen van 23 april 1998 een hoogtepunt van een al maanden durende escalatie, waarbij openbare diensten zich uit delen van de wijk dreigen terug te trekken en politiepersoneel het slachtoffer is geworden van herhaaldelijke, vaak ernstige beledigingen en intimidaties. Permanent wordt de uitoefening van het gezag uitgedaagd middels scheldpartijen, brutaal gedrag en dreigementen via kleine groepscriminaliteit en ordeverstoringen tot zeer ernstige strafbare feiten.
Een coöperatieve houding blijkt slechts zelden, de politie wordt ook als het gaat om opsporing van strafbare feiten op een zo groot mogelijke afstand gehouden, meewerken met de politie wordt als onfatsoenlijk gezien, en dat wordt slechts doorbroken bij een project als "Beware, watch out" van Rob Raat.
De gebeurtenissen van 23 april 1998 moeten in dit perspectief worden gezien. Het optreden van [medeverdachte 1]bij het prullenbakincident en even later het stoepincident ademen de sfeer van uitlokken door passief gedrag, hetgeen het schijnbare voordeel heeft dat de andere kant het altijd fout doet. Als de situatie escaleert voegen [familielid medeverdachte 1]en verdachte zich onvoorwaardelijk aan de zijde van [medeverdachte 1], daarin gesteund door de vader van [medeverdachte 1] die vanuit zijn positie van drager van het ouderlijk gezag een rol probeert te spelen.
In een situatie waarin het gezag van de politie permanent wordt afgewezen en elke politiehandeling voortdurend de maat wordt genomen is er geen politieoptreden denkbaar dat niet tot enige escalatie leidt. In het rapport van het COT wordt gesignaleerd dat al maanden de loutere aanwezigheid van politiepersoneel in de buurt negatieve, bedreigende of kwetsende reacties uitlokt, en aanhoudingen bij winkeldiefstal of misdrijven rond bromfietsen tot kleine rellen escaleren.
Het prullenbakincident is in zoverre het zoveelste incident in een reeks.
Hier moet bij vermeld worden dat aan de zijde van de politie was besloten tot een harder en consequenter optreden, waarmee het risico van ongewenste escalatie werd genomen.
De vier verdachte hebben deze verharding aan den lijve ondervonden; zij zijn verrast door de meer consequente aanpak van de politie in een situatie die men voordien zou hebben laten liggen.
Gegeven de geschetste verhoudingen in de buurt is niet gebleken van onjuist optreden of het maken van onjuiste afwegingen bij dat optreden.
Wel is scherp naar voren gekomen dat repressief politieel optreden alleen, zonder dat vanuit het bestuur op preventief en welzijnsgebied initiatieven worden genomen, nauwelijks in staat is om de spinnige verhouding tussen de jongeren en het gezag te keren.
Van een vorm van noodweer is dus geen sprake; daarop betrekking hebbende verweren worden verworpen. Dat [medeverdachte 1] de waarschuwing van de buurtregisseur niet had gehoord is niet aannemelijk geworden. Aan de omstandigheid dat hij tegenover zijn eigen huis wilde zitten kan geen zelfstandige betekenis worden toegekend.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf-baar-heid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De kinderrechter heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen:
Enerzijds speelt een rol dat niet alleen voor de verdachte maar ook voor andere jongeren in de buurt duidelijk moet zijn dat ongeremd agressief en provocerend gedrag tegenover politiepersoneel niet aanvaard kan worden, terwijl ook de betrokken ouders daarmee helderheid krijgen over de grenzen van het gedrag van hun kinderen.
Anderzijds moet gewaardeerd worden dat de verdachte tijdens drie zittingen, een plaatsopneming en een langdurige zitting in het kantoor van de stadsdeelraad actief heeft bijgedragen aan een procedure, die ten dele over het hoofd van de verdachte werd gevoerd.
Voorts heeft verdachte eerder een transactie moeten betalen, maar sedert 23 april 1998 heeft hij geen nieuwe contacten met de politie meer gehad.
Gezien de leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat een eventuele tenuitvoerlegging na zijn 18e jaar zou plaatsvinden legt de kinderrechter een voorwaardelijke gevangenisstraf op.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 77b, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De kinderrechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
het openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEE WEKEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr H.W.J. de Groot kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr M.L.B.E. Kollmar griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht-bank van 2 februari 2000.