ECLI:NL:RBAMS:2000:AA5212

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/5398 WET 48
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Kist
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag Stichting Junk Food Junk Juice op basis van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 januari 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Junk Food Junk Juice en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Stichting had op 9 september 1998 een subsidieaanvraag ingediend voor een project genaamd 'Junk Food Junk Juice', ter waarde van fl. 300.000,-. Deze aanvraag volgde op een eerder verzoek om instituutfinanciering dat was gedaan door de Stichting WIA 1991, waarvan de Stichting Junk Food Junk Juice was voortgekomen. De aanvraag werd echter afgewezen door de Minister op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de aanvraag substantieel anders maakten dan de eerder afgewezen aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde gewijzigde omstandigheden, zoals de oprichting van een nieuwe rechtspersoon en de verlaging van het aangevraagde bedrag, niet voldoende waren om de aanvraag opnieuw te beoordelen. De rechtbank stelde vast dat de nieuwe aanvraag in wezen een herhaling was van de eerdere aanvraag, en dat de Minister terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de Stichting ongegrond en bevestigde de afwijzing van de subsidieaanvraag door de Minister.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de voorwaarden van artikel 4:6 van de Awb, waarbij aanvragers verplicht zijn om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing. De rechtbank concludeerde dat de Stichting niet had voldaan aan deze verplichting, waardoor de afwijzing van de subsidieaanvraag gerechtvaardigd was.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
reg.nr. : AWB 98/5398 WET 48
inzake : Stichting Junk Food Junk Juice, gevestigd te Amsterdam, eiseres,
tegen : de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT
Besluit van verweerder van 6 mei 1999,
nr. WBJA/SBB/99/24452.
2. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 16 december 1998 heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres ten behoeve van het project Junk Food Junk Juice op grond van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onder verwijzing naar de overwegingen in het besluit van verweerder van 15 december 1997 afgewezen.
Tegen dit besluit is namens eiseres op 22 januari 1999 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het besluit van 16 december 1998 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft mr. E.E.M.J. Haverkorn van Rijsewijk - van den Ende, advocaat te Utrecht, bij beroepschrift van 4 juni 1999 beroep ingesteld en op de daartoe aangevoerde gronden de rechtbank verzocht het bestreden besluit te vernietigen onder veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Verweerder heeft op 22 juli 1999 afschriften van de op het geding betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 9 december 1999, alwaar namens eiseres is verschenen O. de Rooy, bestuurslid van de Stichting Junk Food Junk Juice, bijgestaan door mr. E.E.M. Haverkorn van Rijsewijk - van den Ende, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Voortman, werkzaam bij verweerders ministerie.
3. MOTIVERING
Bij de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Feiten
Allereerst wordt verwezen naar de feiten zoals die zijn opgenomen in de aangehechte uitspraak van deze rechtbank van heden inzake Stichting WIA 1991 tegen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (reg.nr. AWB 98/2255 WET 48).
De Stichting Junk Food Junk Juice is in 1998 opgericht met het doel het project Junk Food Junk Juice te leiden. De Stichting Junk Food Junk Juice is voortgekomen uit de Stichting WIA 1991.
Eiseres heeft zich op 9 september 1998 tot verweerder gewend met het verzoek om in aanmerking te worden gebracht voor een subsidie van
fl. 300.000,- voor het project Junk Food Junk Juice. In de aanvraag is vermeld dat op 20 oktober 1997 reeds is verzocht om instituutfinanciering door de initiator van eiseres, de Stichting WIA 1991, maar dat de omstandigheden waaronder dat verzoek werd ingediend inmiddels zijn gewijzigd. De volgende gewijzigde omstandigheden zijn genoemd:
- de oprichting van de - zelfstandige - Stichting Junk Food Junk Juice;
- de aanloopkosten van het eerste jaar blijken niet uit Wiw-middelen te kunnen worden gefinancierd;
- het aangevraagde subsidiebedrag is gehalveerd.
Bij besluit van 16 december 1998 heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres op grond van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb onder verwijzing naar de overwegingen in het besluit van 15 december 1997 afgewezen.
Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij overwogen dat het project Junk Food Junk Juice kennelijk is overgenomen door eiseres, terwijl de Stichting WIA 1991 haar beroep tegen de eerdere beschikking voor hetzelfde project heeft gehandhaafd. De huidige aanvraag is een nieuwe aanvraag voor hetzelfde project. Aangezien een aanvraag voor dit project reeds eerder is afgewezen, is eiseres gelet op het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Verweerder heeft overwogen dat de wijziging van de bestuursvorm en de omvang van de gevraagde subsidie geen directe relevantie hebben voor de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van een voorliggende voorziening. Deze elementen kunnen dan ook geen aanleiding geven tot een andere beschikking en kunnen derhalve niet gekwalificeerd worden als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aldus verweerder.
Gronden van het beroep
Naar de mening van eiseres zijn er bij de nieuwe aanvraag wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden gesteld zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In de praktijk is immers gebleken dat gemeenten voor instituutfinanciering alleen kunnen putten uit middelen voor de verslavingszorg en niet uit de Wiw. Derhalve is er geen sprake van een voorliggende voorziening voor de subsidieaanvraag van eiseres. Voorts is er sprake van een andere rechtspersoon die de aanvraag heeft gedaan en is het aangevraagde subsidiebedrag gewijzigd. Gelet hierop had verweerder de subsidieaanvraag van eiseres inhoudelijk moeten behandelen. Verweerder heeft tevens onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiseres gestelde nieuwe feiten niet zouden kunnen leiden tot een andere beslissing. Naar de mening van eiseres had de belangenafweging in haar voordeel moeten zijn beslist.
Het verweer
Verweerder heeft gesteld dat eiseres zelf heeft betoogd dat ook de Stichting WIA 1991 reeds naar voren heeft gebracht dat de Wiw geen voorliggende voorziening kan zijn vanwege de onmogelijkheid van instituutfinanciering. Een en ander kan dan ook niet als nieuw feit kan worden gekwalificeerd. Het subsidieverzoek is ingediend voor het project en de daarbinnen voorgenomen activiteiten en niet voor het oprichten van een instelling/stichting op zichzelf. Er is dan ook geen verschil tussen het project zoals omschreven door eiseres en het project van de Stichting WIA 1991. Het feit dat eiseres haar subsidieverzoek bij de gemeenten niet geheel gehonoreerd krijgt, betekent volgens verweerder nog niet dat daarmee de Wiw niet als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt.
Overwegingen
In artikel 4:6 van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Bij besluit van 15 december 1997 heeft verweerder de subsidieaanvraag van de Stichting WIA 1991 afgewezen op grond van het feit dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat er geen andere voorliggende voorzieningen mogen zijn. Bij besluit van 2 maart 1998 heeft verweerder dit besluit gehandhaafd. Het tegen het besluit van 2 maart 1998 ingediende beroepschrift is door deze rechtbank bij uitspraak van heden ongegrond verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres bij de subsidieaanvraag van 9 september 1998 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden gesteld als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
Van dergelijke gewijzigde gegevens zou in dit geval sprake zijn indien zij de onderhavige aanvraag in het licht van de in artikel 15.01 van de begroting van verweerders ministerie opgenomen voorwaarden kennelijk doen verschillen van de eerder afgewezen aanvraag van de Stichting WIA.
Daaraan wordt niet voldaan door de omstandigheid dat thans een andere (maar overigens sterk met Stichting WIA verweven) rechtspersoon als aanvrager optreedt, thans de helft wordt gevraagd van het door Stichting WIA aangevraagde bedrag of er inmiddels negatieve ervaringen zijn opgedaan met gemeenten op het gebied van financieringsmogelijkheden onder de Wiw. Met betrekking tot laatstgenoemde omstandigheid geldt immers dat verweerder reeds bij het besluit van 2 maart 1998, bij welk besluit de afwijzing van de subsidieaanvraag van de Stichting WIA 1991 is gehandhaafd, uitdrukkelijk heeft overwogen dat het er niet toe doet of de voorliggende voorzieningen c.q. financieringsbronnen ook daadwerkelijk benut kunnen worden.
Verweerder heeft dan ook bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden de afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres kunnen handhaven op grond van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb onder verwijzing naar de overwegingen in het besluit van 15 december 1997.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voorts wordt geen aanleiding gevonden om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten. Evenmin is een grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
4. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. A.H. Kist, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.B. Filius, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op: 13 januari 2000
door mr. A.H. Kist, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
coll.:
D:C