4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld een beroep te doen op
-kort samengevat- overmacht van verdachte aangezien verdachte als gevolg van zijn woonsituatie, zijn werkzaamheden, zijn
kerkbezoek of de uitoefening van zijn stemrecht, gedwongen was zich in het noodgebied te begeven, verwerpt de rechtbank dit verweer.
Ten aanzien van de woonsituatie overweegt de rechtbank als volgt.
In het algemeen kan er sprake zijn van feitelijke omstandigheden die vanwege hun uitzonderlijke of buitengewone karakter tot gevolg hebben dat naleving van een strafrechtelijke norm niet gevergd kan worden.
Verdachte heeft bij zijn aanhoudingen op 23 en 31 juli 2000 aangegeven een slaapplaats te hebben respectievelijk woonachtig te zijn in het noodgebied, te weten op de [adres] te Amsterdam. Van dit adres is voorts bekend, onder meer uit de door de raadsman bij pleidooi overgelegde brief van K. Frank (Jellinek) d.d. 17 augustus 2000, dat verdachte ten tijde van zijn aanhoudingen gebruik kon maken van een kamer aldaar. Verdachte kon daar echter uitsluitend verblijven gedurende de uren gelegen tussen 21.00 uur 's-avonds en 10.00 uur 's-ochtends.
Zo deze kamer al kan worden beschouwd als zijnde de woonplaats van verdachte als bedoeld in artikel 8 EVRM, dan nog zou verdachte hierop slechts met succes een beroep kunnen doen indien kan worden vastgesteld dat verdachte is aangehouden terwijl hij op weg was naar zijn slaapplaats. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich op 23, 30 en 31 juli 2000 om respectievelijk omstreeks 14.20 uur, 17.58 uur en 20.18 uur in het noodgebied bevond. Niet kan worden gezegd dat verdachte zich op deze dagen en tijdstippen binnen het noodgebied heeft begeven met de kennelijke bedoeling zich naar zijn kamer te begeven, daar deze hem op genoemde tijdstippen niet ter beschikking stond. Derhalve bestond er voor verdachte op die tijdstippen geen dringende noodzaak tot verblijf in het voor hem verboden noodgebied en is er van een overmachtsituatie geen sprake.
Voor wat betreft de overige onderdelen van dit verweer zijn deze slechts in algemene zin aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de situaties zoals door de raadsman omschreven zich in dit concrete geval voordeden, zodat er naar het oordeel van de rechtbank ook in die gevallen van een overmachtsituatie geen sprake is.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen het openbaar gezag. Verdachte heeft niet voldaan aan een hem gegeven bevel dat hem was gegeven krachtens een maatregel die bedoeld is om de openbare orde in het gedeelte van Amsterdam waarop de maatregel betrekking heeft, te handhaven. Door verdachtes handelen wordt het hiertoe door de gemeente gevoerde beleid op onaanvaardbare wijze doorkruist.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds vele malen eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W. Tonkens-Gerkema, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en H. Troostwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2000.