ECLI:NL:RBAMS:2000:AA7474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 00/2194 R
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op demonstratie en gebruik van de Face Setting behandelmethode in kort geding

In deze zaak, behandeld door de president van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 22 september 2000, vorderde eiser in conventie een verbod voor gedaagde om de Face Setting behandelmethode te demonstreren of te gebruiken. Eiser stelde dat hij de exclusieve licentie had om deze methode in Nederland toe te passen en dat hij gedaagde een sub-licentie had verleend. Gedaagde voerde verweer en betwistte de rechtsgeldigheid van de overeenkomst, stellende dat er geen geldig contract was en dat zij de overeenkomst als niet bestaand beschouwde. De president oordeelde dat er voldoende bewijs was van de uitvoering van de overeenkomst en dat gedaagde in strijd zou handelen met de contractuele verplichtingen door de cursus te geven. De president wees de vordering van eiser toe en verbood gedaagde om de methode te demonstreren, met een dwangsom van f.5.000 per overtreding. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verdere beslissingen werden aangehouden. De zaak benadrukt de noodzaak van schriftelijke overeenkomsten en de gevolgen van het niet naleven van contractuele verplichtingen.

Uitspraak

R/CS
vonnis 22 september 2000
DE PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM,
RECHTSPREKENDE IN KORT GEDING in de zaak:
rolnummer KG 00/2194 R van:
[eiser], wonende te [woonplaats] ,
e i s e r in conventie bij dagvaarding van 20 september 2000,
v e r w e e r d e r in reconventie,
procureur mr B.J.H. Crans,
advocaat mr J.F. van Nouhuys te ´s-Gravenhage,
t e g e n :
[gedaagde], wonende te [woonplaats] ,
g e d a a g d e in conventie,
e i s e r e s in reconventie,
procureur mr M.C.W. Star Busmann.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE :
Nadat de president heeft meegedeeld dat gedurende deze terechtzitting uitsluitend de meest spoedeisende vordering in conventie zal worden behandeld en de behandeling van het geding in conventie en in reconventie voor het overige zal worden aangehouden tot een nader te bepalen tijdstip, heeft [eiser] ter terechtzitting van 22 september 2000 in conventie gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
[Gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
Na verder debat hebben partijen stukken, waaronder van weerszijden producties en pleitnotities, overgelegd voor vonniswijzing. De president heeft vervolgens ter zitting mondeling een tussenvonnis uitgesproken.
Aan partijen is van deze beslissing een uittreksel uit het audiëntieblad in executoriale vorm afgegeven.
Het onderstaande vormt de uitwerking van dit tussenvonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING :
In conventie:
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. Blijkens een op 22 februari 2000 gedateerde overeenkomst hebben CMS Med Skin Combination te München (hierna CMS) en - naar in de overeenkomst staat vermeld - Beauty Institut [eiser] [eiser] (aangenomen wordt dat bedoeld is Instituut) een Partnervertrag gesloten waaruit blijkt dat Beauty Instituut [eiser] het recht verkrijgt de Methode Derma Ruga Jetting exclusief in Nederland toe te passen. Voorts is opgenomen dat Beauty Instituut [eiser] gerechtigd is de Methode Derma Juga Jetting onder de benaming Face Jetting in Nederland toe te passen.
b. Cosmetisch-Medisch Centrum [eiser] (partij A), [gedaagde] (partij B) en [een derde partij] hebben op 21 maart 2000 een schriftelijke overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder meer opgenomen dat Cosmetisch-Medisch Centrum [eiser] aan [gedaagde] het exclusieve recht verleent de behandelmethode voor facesetting/rimpelbestrijding toe te passen, welk recht geldt voor de stad Amsterdam en uitsluitend voor behandelingen in de eigen praktijk van [gedaagde], gevestigd in de [adres] te [woonplaats].
c. Voorts is in de overeenkomst opgenomen dat het recht een aanvang neemt op 21 maart 2000 en voor onbepaalde duur is, dat [gedaagde] een vergoeding van f.12.500,= aan Cosmetisch-Medisch Centrum [eiser] verschuldigd is, in welke vergoeding de kosten van scholing zijn begrepen.
d. Bij brief van 21 juni 2000 heeft [gedaagde] onder meer als volgt aan [eiser] geschreven:
" Op 21, 22 en 23 maart 2000 hebben [collega van gedaagde] en ikzelf van jou de face setting geleerd (…..) Zoals afgesproken heb ik het geld fl 12.500 (…) naar jouw rekening overgemaakt. Deze betaling was voor de inscholing plus het door jou aan mij verleende exclusieve recht de F.S in [woonplaats] te beoefenen met beloofde bescherming van jouw kant. (…..)
Op mijn herhaalde verzoeken mij een copie van het door ons drieën ondertekende contract te geven of te sturen heb jij tot op heden niet gereageerd. In ons laatste telefoongesprek zei je zelfs dat je het contract niet meer hebt. Deze brief is een laatste verzoek van mij aan jou om een copie van het door ons drieën ondertekende contract aan mij te doen toekomen.
Heb ik binnen 5 werkdagen na tekening van deze brief de copie niet ontvangen dan beschouw ik het contract als niet bestaand, dus nietig."
e. Bij brief van 24 juli 2000 heeft de toenmalige raadsman van [eiser], mr Hundscheid namens [eiser] onder meer als volgt aan [gedaagde] geschreven:
"Tussen u en cliënt is gesproken over een contract. Tot een door alle partijen getekend contract is het echter nimmer gekomen. Via cliënt ontving ik uw brief (…) waarin u een termijn van vijf werkdagen stelt om het contract in het bezit te hebben, bij gebreke waarvan u het contract als niet bestaand en derhalve nietig beschouwt. Vermits ik (….) u niet telefonisch kon bereiken, deel ik u mede als volgt: De door u gestelde termijn is verstreken. Ik ga er derhalve van uit dat u niet langer wenst te contracteren. (….)
Voor de goede orde: indien en voorzover u zich, conform uw brief d.d. 21 juni 2000 op het standpunt blijft stellen dat het contract niet bestaand en dus nietig is, geldt dat er geen rechtsgrond is op basis waarvan u het systeem mag gebruiken. "
f. In mei en juli 2000 heeft [eiser] aan [gedaagde] concept-overeenkomsten toegezonden die een uitbreiding vormen op het contract van 21 maart 2000. Daarin is onder meer een boeteclausule is opgenomen.
g. [Gedaagde] is voornemens op zondag 24 september 2000 aan schoonheidsspecialisten een cursus in de Face Setting techniek te geven.
2. In dit geding vordert [eiser] in conventie onder meer -samengevat- [gedaagde] te verbieden om de Face Setting behandelmethode te demonstreren op straffe van een dwangsom. Hij stelt daartoe dat hij de exclusieve licentie heeft om in Nederland de anti-rimpel methode toe te passen, welke methode hij toepast onder de naam Face Setting. Op 21 maart 2000 heeft hij aan [gedaagde] een sub-licentie verleend om de methode in haar schoonheidssalon in [woonplaats] toe te passen op haar cliënten. Het ondertekende contract is geruime tijd zoek geweest. Om die reden heeft [eiser] aan [gedaagde] een ander contract aangeboden dat wat uitgebreider was. Dit wenste [gedaagde] niet te accepteren , aldus [eiser]. Door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] lijdt hij schade, aldus [eiser].
3. Ter afwering heeft [gedaagde] betoogd dat ondanks vele verzoeken daartoe [eiser] naliet om een exemplaar van het contract van 21 maart 2000 aan haar toe te zenden. Als reactie daarop kreeg zij een geheel andere overeenkomst ter ondertekening voorgelegd. Hiermee is zij niet accoord gegaan. Met de toezending van de nieuwe contracten heeft [eiser] kennelijk bedoeld dat de overeenkomst van 21 maart 2000 niet bestond. [gedaagde] heeft daarom bij brief van 21 juni 2000 geschreven dat wanneer zij niet binnen 5 dagen een getekend exemplaar van de overeenkomst van 21 maart 2000 ontving, zij die overeenkomst als nietig beschouwde. Met de brief van mr Hundscheid van 24 juli 2000 is overeenstemming tussen partijen bereikt omtrent het eindigen van de overeenkomst van 21 maart 2000.
4. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de overeenkomst van 21 maart 2000 vernietigbaar is omdat deze onder invloed van dwaling aan de zijde van [gedaagde] tot stand is gekomen. [eiser] heeft namelijk gesteld dat hij exclusief rechthebbende is. Hij kan echter geen enkel recht aan de methode ontlenen en heeft daarmee een onjuiste voorstelling van zaken gegeven.
In de eerste plaats is [eiser] geen contractspartij van [gedaagde] maar Cosmetisch-Medisch Centrum [eiser]. Blijkens het handelsregister staat die naam niet ingeschreven in het handelsregister terwijl per 1 juni 2000 in het handelsregister [eiser] staat ingeschreven onder de naam Cosmetisch Medisch [eiser].
In de tweede plaats heeft niet [eiser] maar Beauty Instituut [eiser] met CMS een Partnervertrag gesloten. [eiser] handelt niet onder de naam Beauty Instituut [eiser], maar blijkbaar handelt zijn moeder onder die naam. Van het bestaan van een sub-licentie tussen Beauty Instituut [eiser] en Cosmetisch-Medisch Centrum [eiser] is niet gebleken. [eiser] is derhalve geen rechthebbende op de methode en kan de methode ook niet in sub-licentie aan [gedaagde] doorgeven.
5. Meer subsidiair betwist [gedaagde] dat CMS rechthebbende is op de methode en als zij al rechthebbende is, stelt zij dat deze methode absoluut niet te beschermen is.
Beoordeling van het geschil.
6. In dit geding wordt uitgegaan van het bestaan van de - onder de feiten onder 1 b genoemde - schriftelijke overeenkomst van 21 maart 2000. Er is immers uitvoering gegeven aan deze overeenkomst nu [gedaagde] door [eiser] is opgeleid voor deze methode en [gedaagde] voor deze opleiding heeft betaald. [gedaagde] heeft zich daarbij jegens [eiser] verbonden het resultaat van die opleiding slechts toe te passen op cliënten in de salon in [woonplaats]. Het geven van opleidingen of cursussen om de methode aan derden aan te leren, is daarmede in strijd.
7. Het verweer van [gedaagde] dat de gesloten overeenkomst nietig , dan wel vernietigbaar is, wordt voorshands verworpen. De omstandigheid dat de schriftelijke overeenkomst enige tijd zoek is geweest, zodat [eiser] deze niet aan [gedaagde] conform haar onder 1 d genoemde verzoek ter hand heeft kunnen stellen, maakt de gesloten (en uitgevoerde) overeenkomst niet nietig. Zulks volgt evenmin uit de brief van mr Hunderscheid van 24 juli 2000, waarin immers evident onjuist is vermeld dat er geen sprake is van een (schriftelijke) overeenkomst. Op basis van de thans beschikbare feiten is voorts voldoende aannemelijk dat CMS in Duitsland licentiehoudster van de methode is en dat zij aan [eiser] een sub-licentie voor Nederland heeft verleend. Het betoog dat de methode niet te beschermen zou zijn, vergt een nader onderzoek , waarop thans niet kan worden ingegaan . Het beroep van [gedaagde] dat de overeenkomst, waarbij zij zich heeft verbonden na haar opleiding de methode slechts in haar salon toe te passen, wegens dwaling vernietigbaar is, slaagt dan ook voorshands niet.
8. Het verweer dat [gedaagde] niet met [eiser] maar met Cosmetisch-Medisch Centrum [eiser] heeft gecontracteerd, gaat niet op. Voldoende aannemelijk is dat [eiser] onder de naam Cosmetisch-Medisch Centrum [eiser] handelde. Hieraan doet niet af dat die naam niet in het handelsregister staat ingeschreven of dat pas later de handelsnaam "Cosmetisch-Medisch [eiser]" door [eiser] is ingeschreven.
9. Nu door het geven van de aangekondigde cursus [gedaagde] in strijd zal handelen met hetgeen waartoe zij zich contractueel heeft verbonden, - en hieruit voor [eiser] grote schade dreigt - is bij wege van orde-maatregel de in overweging 2 omschreven conventionele vordering als volgt toewijsbaar.
B E S L I S S I N G :
In conventie :
1. Verbiedt gedaagde om de Face Setting behandelmethode te demonstreren, te onderwijzen of anderszins te (doen) gebruiken of toe te passen, anders dan het toepassen van die methode op cliënten in de schoonheidssalon van gedaagde te [woonplaats], totdat in deze procedure de president enige andere beslissing op dit punt heeft genomen, op straffe van een dwangsom van f.5.000,= per overtreding van dit verbod.
2. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
3. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Gewezen door de vice-president mr M. de Rooij, fungerend president der Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 22 september 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: