10. De getuige Vermeulen Windsant heeft in haar verhoor van 5 april 2000 verklaard dat de Coöperatieve Vereniging op 17 februari 1997 een gesprek met u heeft gehad. Is dit juist? Klopt het dat u tijdens dit gesprek hebt gezegd dat u niets afwist van de tweede bouwvergunning en dat u niets hebt geweten dat u de 34 leden van de Coöperatieve Vereniging iets had aangedaan?
De getuige verklaart:
Ik beroep mij ten aanzien van de vragen 1,2,3,4,6,7 en 8 op mijn verschoningsrecht.
Vraag 5 beantwoord ik als volgt:
In de overdrachtsakten met betrekking tot de parkeerplaatsen in het Singelgedeelte is een bepaling opgenomen die ook voor derden ter inzage ligt bij het kadaster en die inhoudt dat geen vergunning is afgegeven en dat dit geheel voor rekening en risico van kopers komt.
Vraag 9 beantwoord ik als volgt:
In februari 1997 heb ik met mevrouw Jansma een gesprek gehad. Ik had dat gesprek samen met de heer Jansen, de vorige voorzitter van de Coöperatie. Ten aanzien van de inhoud van dit gesprek beroep ik mij op mijn verschoningsrecht. U vraagt mij welk van de in deze procedure betrokken partijen in dit gesprek betrokken was op grond waarvan ik mij op mijn verschoningsrecht beroep. Ik hoor mijn raadsman zeggen dat in dit gesprek zaken zijn besproken waarvan anderen dan verzoekers van dit voorlopig getuigenverhoor zouden kunnen menen dat die mij in mijn hoedanigheid als notaris zijn toevertrouwd.
Vraag 10 beantwoord ik als volgt:
Het klopt dat ik op 17 februari 1997 een gesprek heb gehad met de Coöperatieve Vereniging. Ik heb toen gezegd dat ik niets afwist van de consequenties van een tweede bouwvergunning. Het is mogelijk dat ik ook gezegd heb dat mij niet bekend was dat ik de 34 leden van de Coöperatieve Vereniging iets had aangedaan.
Vragen van mr. Boot:
1. Was u als notaris in Amsterdam op de hoogte van de parkeernorm voor dat bouwvergunning I is afgegeven?
2. Heeft u op basis van bouwvergunning I op 17 maart 1995 de Coöperatieve Vereniging Herengracht opgericht?
3. Heeft u de parkeerrechten in 33 stuks verdeeld?
4. Heeft u de statuten van de Coöperatieve Vereniging in januari 1996 gewijzigd ten behoeve van een uitbreiding van de 33 parkeerplaatsen naar 34 parkeerplaatsen?
5. Heeft u op 18 maart 1995 reeds een overgroot deel van de parkeerplaatsen getransporteerd aan bewoners van de Herengracht?
6. Welke tekeningen heeft u daarbij gebruikt?
7. Van wie heeft u bouwvergunning I toegezonden gekregen?
8. Was u op de hoogte van aanvraag bouwvergunning II?
9. Wie heeft u bouwvergunning II toegezonden en klopt het dat op bouwvergunning II eveneens 34 parkeerplaatsen waren toegestaan?
10. Heeft u vervolgens gesprekken gevoerd met [verweerder 2] en [verweerder1] en wat is de inhoud van de gesprekken geweest?
11. Is het juist dat u in overleg met [verweerder 2] en [verweerder1] een oplossing heeft gezocht voor de uitbreiding van de 16 parkeerplaatsen aan de Singelzijde door het verlenen van het recht op een onverdeeld aandeel en dus geen recht op een parkeerplaats en in de koopakten een clausule op te nemen dat dat recht alleen zou worden verworven indien uitbreiding met 16 plaatsen, dus van 34 naar 50 parkeerplaatsen, was toegestaan en de kopers voor eigen rekening en risico kochten?
12. Heeft u deze clausule aan ieder van de 16 kopers voorgelezen?
13. Is het juist dat de eerste akte voor de 16 extra plaatsen is verleden op 16 januari 1996?
14. De VOF F&F is op 26 april 1996 aangeschreven dat parkeer- plaatsen in afwijking van vergunning II waren gerealiseerd. Bent u daarvan op de hoogte gesteld?
15. Heeft u de tekeningen behorende bij de bouwvergunningen I en II naast elkaar gelegd? Heeft u geverifieerd of er wellicht overlap bestond tussen de parkeerplaatsen aan de Singelzijde en die aan de Herengrachtzijde c.q. tussen bouwvergunning I en II?
16. Is het juist dat u bij brief in februari 1997 de gemeente nog heeft verzocht tekeningen behorende bij bouwvergunning I en II toe te sturen?
17. Heeft u deze tekeningen op 7 februari 1997 ontvangen?
18. Heeft u tussen februari 1996 en 7 februari 1997 nog akten gepasseerd met betrekking tot de 16 parkeerplaatsen aan de Singelzijde met vorengenoemde beding?
19. Heeft u de heer De Jager in 1997 nog verzekerd dat betaling van zijn parkeerplaats aan de Herengrachtzijde zonder problemen kon geschieden omdat rechtsgeldig een bouwvergunning tot stand was gekomen?
20. Is hetgeen de getuige [verweerder1] heeft verklaard op 29 mei 2000 (proces-verbaal pagina 18, 4e alinea en bovenaan pagina 19) juist?
21. Is hetgeen de getuige [verweerder1] heeft verklaard op 29 mei 2000 (proces-verbaal pagina 20, 2e alinea) juist?
22. Is hetgeen de getuige [verweerder1] heeft verklaard op 29 mei 2000 (proces-verbaal pagina 22, laatste alinea t/m pagina 23, 1e alinea en 2e alinea) juist?
De getuige verklaart:
Ten aanzien van de vragen 2,3,4,5,6,7,8,9,10,11,12,13,14,15,
18,20,21 en 22 beroep ik mij op mijn verschoningsrecht. De andere vragen beantwoord ik als volgt:
Vraag 1 beantwoord ik als volgt:
In de periode daarvoor was ik van de parkeernorm niet op de hoogte. De rechter-commissaris vraagt wanneer ik daarvan op de hoogte ben gekomen. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht.
Vraag 16 beantwoord ik als volgt:
Het is juist dat ik de tekeningen heb opgevraagd bij de gemeente. Ik dacht dat dat was in het gesprek dat ik samen met de heer Jansen heb gehad met mevrouw Jansma maar het is ook mogelikj dat ik heb nog bij brief heb gedaan, ik kan dat niet exact zeggen.
Vraag 17 beantwoord ik als volgt:
Ik weet dat niet precies. Ik zou dat in mijn dossier moeten nagaan.
Vraag 19 beantwoord ik als volgt:
Ik kan mij dat niet herinneren. Ik zou ook niet durven zeggen dat ik het niet gezegd heb. Ik kan mij wel herinneren dat de eindafrekening van de heer De Jager een tijd op zich heeft laten wachten. Dat had te maken met afspraken tussen partijen.
Vragen van mr. IJsendijk:
Uit verklaringen van eerdere getuigen blijkt dat kort na het verlenen van bouwvergunning II een bespreking heeft plaatsgevonden bij u op kantoor waarbij u, [verweerder 2], [verweerder1] en [verweerder 3] aanwezig waren.
1. Is dit juist?
2. Is bij die bespreking de tekening behorende bij de aanvraag van bouwvergunning II aan de orde geweest? Zo ja, is daar gesproken over wijzigingen in die tekening?
3. Zo ja, door wie is daar dan over gesproken en wat is daarover dan besproken?
De getuige verklaart:
Ten aanzien van deze vragen beroep ik mij op mijn verschoningsrecht.
Vragen van mr. Friedberg:
1. Wat doet u in het algemeen als vergunningstekeningen bij een bouwvergunning ontbreken en heeft u in dit geval de ontbrekende tekeningen direct opgevraagd?
2. Is het juist dat de levering heeft plaatsgevonden op basis van tekeningen die zijn gebruikt voor de aanvraag van de bouwvergunning? Zo ja, waarom?
3. Kunt u aangeven waarom er gekozen is voor de levering van een onverdeelde garage in de wetenschap dat er geen vergunning was afgegeven?
4. Met wie is dit besproken en wie heeft hiervoor het accoord gegeven?
5. Kunt u aangeven waarom ervoor gekozen is om alle risico's van deze situatie bij de kopers van deze onverdeelde parkeerplaatsen te leggen?
De getuige verklaart:
Ten aanzien van alle vragen behalve het eerste deel van vraag 1 beroep ik mij op mijn verschoningsrecht.
Vraag 1 (eerste deel) beantwoord ik als volgt:
Het gaat mij om de splitsingstekeningen. Ik moet weten voor hoeveel appartementen vergunning is verleend. Voor de rest controleer ik tekeningen niet.
Voorgelezen, volhard en getekend.
Taxe: nihil.
In overleg met partijen wordt het voorlopig getuigenverhoor voortgezet (…)
Elk van de raadslieden zegt toe binnen twee weken een schriftelijke beschouwing te geven over de vraag op welke vragen de getuige [getuige] zich ten onrechte op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De rechter-commissaris zegt toe ernaar te streven vervolgens binnen twee weken een beschikking te geven.
Waarvan proces-verbaal.