ECLI:NL:RBAMS:2001:AA9706

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/070031-00
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake gerechtelijk vooronderzoek in oorlogsmisdrijven en foltering

Op 30 januari 2001 heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Amsterdam, mr. M.C.P. de Ridder, een beschikking gegeven in een zaak waarin de verdachte wordt verdacht van oorlogsmisdrijven en schending van de Uitvoeringswet Folteringverdrag. De officier van justitie, mr. A.C. Maan, had op 4 december 2000 gevorderd dat er een gerechtelijk vooronderzoek zou worden ingesteld. De verdachte wordt ervan verdacht op of omstreeks 8 december 1982 in Paramaribo, Suriname, in strijd te hebben gehandeld met de Wet Oorlogsstrafrecht en de Uitvoeringswet Folteringverdrag.

De rechter-commissaris heeft overwogen dat de primair verweten gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als oorlogsmisdrijven, omdat er ten tijde van de aan de verdachte verweten gedragingen geen gewapend conflict in Suriname was. Dit oordeel werd ondersteund door deskundige prof. C.J.R. Dugard, die zijn bevindingen had gepresenteerd in een 'Opinion' die aan de beschikking van het gerechtshof was gehecht. Hierdoor was er onvoldoende grond om een gerechtelijk vooronderzoek in te stellen voor de primair verweten feiten.

Echter, de subsidiair verweten gedragingen, die betrekking hebben op de schending van de Uitvoeringswet Folteringverdrag, kunnen wel worden aangemerkt als strafbare feiten. Het gerechtshof te Amsterdam had eerder geoordeeld dat vervolging in Nederland mogelijk was en dat dit niet in strijd was met de grondwet of het Wetboek van Strafrecht. De rechter-commissaris heeft daarom besloten om een gerechtelijk vooronderzoek in te stellen voor de subsidiaire vordering van de officier van justitie, waarbij ook de verwevenheid met de primair verweten feiten in overweging kan worden genomen.

De beslissing van de rechter-commissaris houdt in dat de vordering ten aanzien van het primair feit wordt afgewezen, terwijl de vordering ten aanzien van het subsidiaire feit wordt toegewezen en er een gerechtelijk vooronderzoek wordt ingesteld. Deze beschikking is van belang voor de verdere behandeling van de zaak en de rechtsgang.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK AMSTERDAM
BESCHIKKING EX ARTIKEL 184 WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Parketnummer: 13/070031-00
Beschikking van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, mr M.C.P. de Ridder.
OVERWEGINGEN
Op 4 december 2000 heeft mr A.C. Maan, officier van justitie te Amsterdam, gevorderd dat in de zaak van:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
(hierna te noemen: de verdachte)
een gerechtelijk vooronderzoek wordt ingesteld.
De verdachte wordt er primair van verdacht dat hij -kort samengevat- op of omstreeks 8 december 1982 te Paramaribo, Suriname, heeft gehandeld in strijd met artikel 8 althans artikel 9 Wet Oorlogsstrafrecht. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij op die tijd en plaats in strijd met artikel 1 althans 2 Uitvoeringswet Folteringverdrag heeft gehandeld.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij beschikking van 20 november 2000 (rekestnummers R 97/163/12 Sv en R 97/176/12 Sv) de vervolging van de verdachte opgedragen aan de officier van justitie te Amsterdam, waarbij de officier van justitie is gelast de onderhavige vordering te doen.
De aan de verdachte primair verweten gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als oorlogsmisdrijven, zoals omschreven in de Wet Oorlogsstrafrecht. Thans is niet aannemelijk dat er ten tijde van de aan de verdachte verweten gedragingen sprake was van een gewapend conflict in Suriname, in het kader waarvan de aan de verdachte verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. Het gerechtshof is in de voornoemde beschikking tot eenzelfde oordeel gekomen, hierin ondersteund door de ingeschakelde deskundige prof. C.J.R. Dugard (onderdeel 3.4 van diens ‘Opinion’, aangehecht aan de voornoemde beschikking van het gerechtshof). Ten aanzien van dit onderdeel van de vordering bestaat dan ook op voorhand onvoldoende grond om een gerechtelijk vooronderzoek in te stellen, nog daargelaten of deze rechtbank en daarmee deze rechter-commissaris bevoegd is van dit onderdeel kennis te nemen.
De aan de verdachte subsidiair verweten gedragingen kunnen worden aangemerkt als handelingen in strijd met de Uitvoeringswet Folteringverdrag. Ten aanzien van deze gedragingen heeft het gerechtshof, mede naar aanleiding van de conclusies van de deskundige Dugard, overwogen dat de vervolging van de verdachte in Nederland rechtens mogelijk is. Het gerechtshof heeft daarbij geoordeeld dat deze vervolging niet strijdig is met het bepaalde dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling, zoals omschreven in artikel 16 Grondwet en artikel 1 lid 1 Wetboek van Strafrecht. Er bestaat dan ook, gelet op de tegen de verdachte gerezen verdenking, voldoende grond een gerechtelijk vooronderzoek in te stellen ten aanzien van dit onderdeel van de vordering van de officier van justitie.
Gelet op de verwevenheid tussen het primaire en subsidiaire onderdeel van de vordering, kan het onderzoek naar de vraag of er ten tijde van de aan verdachte verweten gedragingen sprake was van een gewapend conflict in Suriname, indien daartoe aanleiding is, bij dit gerechtelijk vooronderzoek worden betrokken.
BESLISSING
De rechter-commissaris
1. wijst de vordering ten aanzien van feit 1 primair af,
2. wijst de vordering ten aanzien van feit 1 subsidiair toe en
3. stelt ten aanzien van feit 1 subsidiair een gerechtelijk vooronderzoek in.
Amsterdam, 30 januari 2001
De rechter-commissaris