ECLI:NL:RBAMS:2001:AE3274
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- T. van Peijpe
- R.B. Kleiss
- A. van Sonsbeeck
- Rechtspraak.nl
Beëindiging uitkering Wajong na vrijheidsontneming
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.E.G. Peters, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, vertegenwoordigd door R. de Nijs. De zaak betreft de beëindiging van de Wajong-uitkering van de eiser, die sinds 1 oktober 1998 in een tbs-kliniek verblijft. De rechtbank moest beoordelen of de beëindiging van de uitkering per 1 juni 2000, zoals bepaald door de Wet Socialezekerheidsrechten Gedetineerden (WSG), rechtmatig was. De eiser betwistte de toepassing van de wettelijke bepalingen en stelde dat deze in strijd waren met het recht op gelijke behandeling, zoals gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Grondwet.
De rechtbank overwoog dat de WSG bepalingen introduceert die het recht op uitkering voor personen wiens vrijheid rechtens is ontnomen, uitsluiten. De eiser voerde aan dat er uitzonderingen bestaan op deze regel en dat het onredelijk was dat zijn uitkering was beëindigd zonder overgangsregeling. De rechtbank concludeerde echter dat de verschillende vormen van gedwongen plaatsing niet als gelijke gevallen konden worden aangemerkt, waardoor er geen sprake was van schending van de artikelen 14 van het EVRM en 26 van het IVBPR. De rechtbank oordeelde dat de wetgever de redelijkheid van de wettelijke bepalingen had vastgesteld en dat er geen niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. T. van Peijpe, in tegenwoordigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2001.