OdC/EV
vonnis 31 januari 2002
DE VOORZIENINGENRECHTER IN DE RECHTBANK TE AMSTERDAM,
RECHTSPREKENDE IN KORT GEDING in de zaak:
rolnummer KG 02/0105 OdC van:
de besloten vennootschap KAZAA B.V., gevestigd te Amsterdam,
e i s e r e s bij dagvaarding van 14 januari 2002,
procureur mr Chr.A. Alberdingk Thijm,
1. de vereniging VERENIGING BUMA,
2. de stichting STICHTING STEMRA,
beide gevestigd te Amstelveen,
g e d a a g d e n,
procureur mr E.A.P. Engels.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE :
Ter terechtzitting van 16 januari 2002 heeft eiseres, hierna Kazaa, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagden, hierna Buma/Stemra hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. De ter zitting door haar ingestelde vordering in recon-ventie is, na verzet daartegen door Kazaa, in het kader van dit executie Kort Geding geweigerd, aangezien de zaak hierdoor te zeer wordt gecompliceerd en dus de verdedi-ging bemoeilijkt. Na verder debat hebben partijen stukken, waaronder van weerszijden producties en pleitnotities, overgelegd voor vonniswijzing.
GRONDEN VAN DE BESLISSING :
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. Bij vonnis in Kort Geding van 29 november 2001 heeft de president van de recht-bank te Amsterdam tussen partijen de volgende beslissing gegeven - voor zover hier van belang -:
In conventie:
1. veroordeelt Buma/Stemra om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de onderhande-lingen met Kazaa op basis van de reeds gevoerde gesprekken en onderhandelingen, met inacht-neming van de redelijkheid en billijkheid, voort te zetten, teneinde de beoogde licentieovereen-komst te sluiten, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,- per dag met een maximum van ƒ 100.000,-.
2. (…)
3. Beveelt Kazaa om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zodanige maatregelen te treffen dat niet langer met behulp van het door haar aangeboden computerprogramma op de auteursre-chen met betrekking tot muziekwerken behorende tot het Buma/Stemra repertoire inbreukma-kende openbaarmakingen en verveelvoudigingen van die muziekwerken kunnen plaatsvinden, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 100.000,- per dag met een maximum van ƒ 2.000.000,-.
4. (…)
b. Bij dagvaarding van 13 december 2001 heeft Kazaa hoger beroep ingesteld bij het hof te Amsterdam tegen het hiervoor genoemde vonnis van 29 november 2001.
c. Partijen hebben na het vonnis van 29 november 2001 dooronderhandeld en Bu-ma/Stemra heeft haar aanspraak op dwangsommen hangende de onderhandelingen met Kazaa opgeschort tot 17 januari 2002. Onder meer hebben partijen erover ge-sproken dat Kazaa op 17 januari 2002 haar huidige software zou vervangen door nieuwe software, waarmee muziekbestanden niet langer door de gebruikers kunnen worden gedownload, maar alleen kunnen worden afgespeeld, de zogenaamde strea-ming software.
d. Partijen hebben vóór 17 januari 2002 geen overeenstemming bereikt over een licen-tie-overeenkomst. Buma/Stemra heeft Kazaa aangezegd het vonnis van 29 novem-ber 2001 te willen executeren en de opgelegde dwangsommen te willen incasseren.
2. Kazaa vordert primair, kort gezegd, de schorsing van de executie van het vonnis van 29 november 2001, op straffe van een dwangsom, alsmede de schorsing van het eventu-eel verbeurd raken van toekomstige dwangsommen totdat in hoger beroep door het hof (in kracht van gewijsde) zal zijn beslist.
Subsidiair vordert Kazaa te bepalen dat het vonnis van 29 november 2001 zodanig moet worden gelezen dat er staat:
"Beveelt Kazaa binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis haar website voor ge-bruikers uit Nederland uit te sluiten, althans de toegang daartoe onmogelijk te maken, zodat niet langer met behulp van het door haar aangeboden computerprogramma op de auteursrechten met betrekking tot muziekwerken behorende tot het Buma/Stemra re-pertoire in Nederland inbreukmakende openbaarmakingen en verveelvoudigingen van die muziekwerken kunnen plaatsvinden in Nederland, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 100.000,- per dag met een maximum van ƒ 2.000.000,-."
Meer subsidiair vordert Kazaa de dwangsommen, opgelegd bij het vonnis van 29 no-vember 2001 te matigen tot een bedrag van maximaal € 500,- en nog meer subsidiair vordert Kazaa te bepalen deze dwangsommen te maximeren tot een totaalbedrag van € 50.000,-.
3. Kazaa is primair van mening dat Buma/Stemra geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 november 2001. Kazaa stelt dat het vonnis van 29 november 2001 op een feitelijke misslag berust voor zover daarin wordt overwogen dat Kazaa, door haar website uit de lucht te halen, ervoor kan zorgen dat de beweerdelijke auteursrechtinbreuken stoppen. Bij sluiting van de website van Kazaa, zullen de individuele gebruikers van de Kazaa software onverkort bestanden uit kunnen blijven wisselen. Door haar website houdt Kazaa contact met haar gebruikers. Ook Buma/Stemra heeft belang bij het instandhouden van de website. In-dien Kazaa op haar website de nieuwe, op een licentie met Buma/Stemra gebaseerde streaming software, aanbiedt, dan zal, bij installatie van die nieuwe software, de oude bij de individuele gebruikers aanwezige software, automatisch worden overschreven. Nu zij geen enkel belang heeft bij executie van het vonnis van 29 november 2001 maakt Buma/Stemra misbruik van recht door Kazaa thans te dwingen haar website te sluiten. Voorts heeft Kazaa aangevoerd dat executie van het vonnis haar faillissement zal bete-kenen, waardoor zij in een noodtoestand zal komen te verkeren. Doorgang van de aan-gekondigde executie is, zeker gezien het vergevorderde stadium van het spoedappel, dan ook onaanvaardbaar, aldus Kazaa.
Met betrekking tot het subsidiair gevorderde heeft Kazaa aangevoerd dat partijen van mening verschillen over de reikwijdte van het gebod dat in het dictum van het vonnis van 29 november 2001 aan Kazaa is opgelegd. Kazaa betwist het standpunt van Bu-ma/Stemra dat dit gebod wereldwijd gelding heeft. Volgens haar is het dictum beperkt tot Nederland, aangezien het gaat over het Buma/Stemra repertoire en dus per definitie over muziekrepertoire in Nederland. Bovendien is Buma/Stemra slechts bevoegd de gebruikers van Kazaa een licentie voor Nederland te verlenen, zodat het niet zo kan zijn dat een door haar gevorderd gebod wereldwijde werking heeft, en heeft Buma/Stemra geen grensoverschrijdend gebod gevorderd. In het laatste geval had volgens Kazaa on-derzoek moeten worden gedaan of haar handelswijze in de afzonderlijke landen van de wereld onrechtmatig is.
Tenslotte betwist Kazaa dat onder het gebod tevens zijn begrepen de licentie-overeenkomsten die zij met derden heeft gesloten.
4. Buma/Stemra heeft ter afwering van het gevorderde aangevoerd dat zij wel degelijk belang heeft bij executie van het vonnis. Iedere week komen er immers 1 miljoen ge-bruikers bij. Daardoor lijden de auteursrechthebbenden van wie Buma/Stemra de belan-gen behartigt schade.
Met betrekking tot het subsidiair gevorderde voert Buma/Stemra aan dat het dictum van het vonnis van 29 november 2001 geen aanpassing behoeft. Het moet immers zo wor-den opgevat dat het gebod wereldwijd geldt. Met behulp van het Kazaa systeem kunnen immers muziekbestanden van Nederlandse gebruikers elders ter wereld beschikbaar worden gesteld en zal beschikbaarstelling en openbaarmaking van die muziekbestanden mede in Nederland plaatsvinden. Bovendien is het auteursrecht een bij uitstek internati-onaal (zowel europees als mondiaal) geregelde materie.
Tenslotte voert Buma/Stemra aan dat onder het gebod tevens de licenties zijn begrepen die Kazaa aan derden (MusicCity en Grokster) heeft verstrekt.
BEOORDELING VAN HET GESCHIL:
5. Uitgangspunt is dat het vonnis van 29 november 2001 uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De in dit kort geding gevraagde voorziening kan dan ook in beginsel pas worden verleend, indien het vonnis kennelijk berust op een juridische of feitelijke mis-slag, of indien de executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht ge-komen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van Kazaa een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145). Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
6. De eerste vraag die in dit geding moet worden beantwoord is, of niet in strijd met het gegeven bevel wordt gehandeld wanneer binnenlandse computergebruikers worden uit-gesloten van het gebruik van de website van Kazaa en de website dus alleen voor bui-tenlandse computergebruikers toegankelijk blijft. Kazaa heeft immers gesteld dat de maatregel in het vonnis van 29 november 2001 slechts doelt op sluiting voor Nederland-se internetgebruikers en dat zij hieraan kan voldoen door middel van IP-mapping. Door dat systeem kunnen Nederlandse internetgebruikers worden uitgesloten van haar web-site.
7. Vooropgesteld wordt dat, zoals in het vonnis van 29 november 2001 is uiteengezet, het door Kazaa ontwikkelde systeem gericht is op het - door middel van door haar ver-strekte c.q. te verstrekken software - beschikbaar stellen door gebruikers aan gebruikers van auteursrechtelijk beschermde werken, zonder dat die gebruikers daarvoor auteurs-rechten betalen.
Nu het voortbestaan van de website van Kazaa tenminste ook het effect heeft dat aspi-rant gebruikers van die software zich via die website van die software kunnen voorzien, bestaat door instandhouding van die website in elk geval de dreiging dat het aantal ge-bruikers van het systeem van Kazaa toeneemt en daarmee het aantal inbreuken op de auteursrechten van derden. Dit rechtvaardigt op zichzelf een verbod tot het gebruik van de website.
8. Anders dan Kazaa meent, leidt toepassing van het systeem van IP-mapping, waardoor de website van Kazaa alleen toegankelijk is voor computergebruikers in het buitenland, niet tot het gevolg dat door middel van het systeem van Kazaa in Nederland geen au-teursrechtinbreuken plaatsvinden. Dat systeem van Kazaa komt er immers op neer - naar de woorden van Kazaa; pleitnota onder 3. - dat de computers van gebruikers (over de hele wereld, dus ook in Nederland) functioneren als digitale juke-boxen, via welke een gebruiker een werk toegankelijk maakt voor een andere gebruiker. Aangezien die digitale juke-boxen van gebruikers in Nederland in elk geval ook werken zullen bevat-ten die onder de beschermingssfeer van Buma/Stemra vallen, is de publieke toeganke-lijkheid daarvan (of dit nu is voor streamen of downloaden) aan te merken als een (drei-gende) inbreuk op de rechten van de door Buma/Stemra vertegenwoordigde auteurs-rechthebbenden. Dit alles betekent dat ook de buitenlandse gebruiker, die zich van het door Kazaa aangeboden systeem wil gaan bedienen en daartoe van de website van Ka-zaa de door Kazaa aangeboden software downloadt, door middel van die software de weg kan vinden naar een Nederlandse gebruiker, die via zijn digitale juke-box werken van door Buma/Stemra vertegenwoordigde rechthebbenden aanbiedt. Ook deze buiten-landse aspirant gebruiker kan aldus in Nederland gebruik maken van het door Bu-ma/Stemra vertegenwoordigde repertoire en wel door de daartoe nodige software op te halen op de website van Kazaa in Nederland en met behulp daarvan in Nederland ge-bruik te maken van aangeboden hier auteursrechtelijk beschermde werken.
9. Aan dit alles kan niet afdoen dat het bij vonnis van 29 november 2001 gegeven gebod ook effect heeft met betrekking tot rechthebbenden die niet door Buma/Stemra worden vertegenwoordigd. Dit is echter het onvermijdelijke gevolg van het wereldwijde internet en het systeem van Kazaa dat daarvan gebruik maakt.
10. Kazaa heeft nog aangevoerd dat Buma/Stemra misbruik zou maken van haar uit het vonnis van 29 november 2001 verkregen bevoegdheid de website van Kazaa te sluiten, omdat Buma/Stemra zichzelf en Kazaa daarmee de mogelijkheid zou ontnemen de ge-bruikers van Kazaa - met wie zij via de gebruikersnummers contact kan opnemen - ver-vangende software aan te bieden, die wel gelegaliseerd zou zijn.
Dit verweer wordt verworpen. Enerzijds heeft Kazaa zichzelf in deze positie gebracht door eerst het systeem in werking te stellen en haar gebruikers daartoe van software te voorzien zonder eerbiediging van enig auteursrecht met als gevolg dat zij die gebruikers weer op het (auteurs)rechte(lijke) pad kan krijgen door een nieuw aanbod te doen, waarvoor zij van derden (Buma/Stemra en haar zusterorganisaties) afhankelijk is.
Anderzijds is het in beginsel aan Buma/Stemra om te bepalen of zij er de voorkeur aan geeft om Kazaa verder de pas af te snijden door het gegeven verbod te handhaven (en daarmee uitbreiding van het systeem van Kazaa te voorkomen) of gebruik te maken van de mogelijkheid om via Kazaa vervangende software aan te bieden (waartoe ook haar zusterorganisaties zullen moeten meewerken en waarbij Sena een rol zal spelen). Het argument van Kazaa dat Buma/Stemra beter af zou zijn door voor de laatste mogelijk-heid te kiezen, staat niet te harer beoordeling. Niet kan worden gezegd dat Buma/Stemra geen naar de maatstaven van artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek in redelijkheid te respecte-ren belang heeft bij de eerste optie, te weten handhaving van het verbod.
11. Kazaa betoogt terecht dat het gebod geen betrekking heeft op licentieovereenkom-sten die zij met derden heeft gesloten. In deze procedure is dit aspect in het geheel niet aan de orde geweest, in het bijzonder ook niet wie die licentiehouders zijn, waar zij ge-vestigd zijn en wat de verhouding tussen hen en Kazaa inhoudt. Het uiteindelijk gege-ven gebod is daarop dus niet van toepassing.
12. Ten slotte wordt opgemerkt dat een gebod als het onderhavige in beginsel ook van toepassing kan zijn met betrekking tot feiten die zich buiten Nederland voordoen, waar-voor een redenering geldt analoog aan die van Hoge Raad 24 november 1989 (NJ 1992, 404), aangezien ook hier geldt dat het grensoverschrijdende karakter van de overtreding de gelaedeerden niet moet nopen zich in alle betrokken landen tot de rechter te moeten wenden.
Naar uit het voorgaande mag blijken is deze vraag hier echter niet van belang omdat al om eerder genoemde redenen de door Kazaa bepleite beperking van gebruikers via het IP-mapping systeem hoe dan ook geen soelaas biedt.
13. Gelet op de massaliteit van de auteursrechtinbreuken, die het gevolg (kunnen) zijn van het systeem van Kazaa en de dus aanzienlijke belangen van Buma/Stemra bij hand-having van het bevel, zijn er geen termen de dwangsommen te matigen of de maxime-ring daarvan op een lager bedrag te stellen.
14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorzieningen niet toewijs-baar zijn. Kazaa zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure worden verwezen.
1. Weigert de gevraagde voorziening.
2. Veroordeelt Kazaa in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Bu-ma/Stemra begroot op € 193,= wegens vastrecht en op € 703,= aan salaris procu-reur.
3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door de vice-president mr R. Orobio de Castro, voorzieningenrechter in kort geding in de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 31 januari 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.