ECLI:NL:RBAMS:2002:AD8782

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/126006-98
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en wapenbezit met ernstige gevolgen voor slachtoffers en samenleving

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 1 februari 2002, is de verdachte beschuldigd van meervoudige doodslag en wapenbezit. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de terechtzittingen op 17 en 18 januari 2002. De telastelegging omvat onder andere het opzettelijk doden van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op 17 januari 1998 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader met vuurwapens op de slachtoffers hebben geschoten, wat resulteerde in hun overlijden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden en de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de verdediging om DNA-onderzoek en het opnieuw horen van getuigen afgewezen. De verdediging voerde aan dat de getuige [getuige 1] onder druk was gezet tijdens haar verhoor, maar de rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was voor hernieuwd verhoor. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor de kosten van de begrafenis en andere gerelateerde uitgaven.

De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van verschillende in beslag genomen voorwerpen gelast, die verband houden met de misdrijven. De uitspraak benadrukt de ernstige gevolgen van het handelen van de verdachte, niet alleen voor de slachtoffers, maar ook voor de samenleving als geheel, en de noodzaak om dergelijke misdrijven streng te bestraffen.

Uitspraak

RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
Parketnummer: 13/126006-98
Datum uitspraak: 1 februari 2002
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer EXTRA, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [ adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 januari 2002 en 18 januari 2002.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
--------------
3. Overwegingen naar aanleiding van verzoeken van de raadsman.
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi verzocht de getuige [ge[getuige 1] opnieuw te (doen) horen en DNA-onderzoek te laten uitvoeren op de kleding van het slachtoffer [slachtoffer 1] en op de in Frankrijk onder verdachte inbeslaggenomen wollen mutsen. Hij heeft daartoe het volgende gesteld, zakelijk weergegeven.
De getuige [getuige 1]
Tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft de getuige aanvankelijk verklaard dat zij op 17 januari 1998 in de woning van verdachte aan de Zandstraat verbleef en voorts dat op die dag de verjaardag van hun beider dochter werd gevierd. Zij heeft vervolgens verklaard dat verdachte samen met [medeverdachte] die dag ergens tussen 13.00 en 15.00 uur de verjaardagstaart heeft gekocht. Na het aansnijden van de taart hebben verdachte en [medeverdachte] de woning verlaten. Verdachte kwam om circa 21.00 uur weer thuis en voor zover zij weet is hij daarna niet meer weggeweest, aldus [getuige 1].
De rechter-commissaris heeft daarop resoluut ingegrepen, iedereen - met uitzondering van de getuige - verzocht de kamer te verlaten, en haar medegedeeld dat hij de indruk had dat zij niet de waarheid sprak. Hij heeft haar op indringende en intimiderende wijze verteld wat de mogelijke consequenties zouden zijn van het afleggen van een meinedige verklaring. Die schets van de consequenties heeft hierin bestaan dat aan getuige [getuige 1] is medegedeeld dat zij alvorens het gebouw te kunnen verlaten zou worden aangehouden en vastgehouden. Nadat het verhoor is hervat, heeft getuige [getuige 1] zich op het haar toekomende verschoningsrecht beroepen.
Met betrekking tot de door de rechter-commissaris gevolgde procedure zij opgemerkt dat de verwijdering van de andere procesdeelnemers en het onderonsje met de getuige geen grondslag vindt in de wet. Door deze procedure te volgen heeft de rechter-commissaris de verdediging belemmerd in haar rol van procesbewaker. De raadsman moet er immers op toezien dat een van meineed verdachte getuige niet op ongeoorloofde wijze onder druk wordt gezet. De betrokken getuige die onder ede werd gehoord, stond zonder twijfel al onder druk door de enkele mededeling van een rechter dat die de indruk had dat zij niet de waarheid sprak. Doordien procesbewaking niet mogelijk was, weten wij niet of de getuige is gewezen op de mogelijkheid van rechtsbijstand, teneinde haar positie met behulp van een onafhankelijke rechtshulpverlener te bepalen. De verdediging is van mening dat het buiten aanwezigheid van de verdediging een niet onbelangrijke getuige onderhouden als hiervoor beschreven, in strijd is met de wet en/of beginselen van goede procesorde, tengevolge waarvan verdachte ernstig in zijn belangen is geschaad. Om deze reden verzoekt de verdediging - voor zover de rechtbank niet direct tot vrijspraak kan komen - [getuige 1] opnieuw (bij wege van rogatoire commissie) als getuige te horen, welk verhoor echter door een andere rechter-commissaris dient plaats te vinden.
De DNA onderzoeken
De verdachte [medeverdachte] heeft meermalen verklaard dat verdachte en [slachtoffer 1] in de loods hebben gevochten. Het is niet ondenkbaar dat door en tijdens een dergelijke worsteling overdracht van DNA materiaal plaatsvindt, zeker gezien de stelling van het openbaar ministerie dat verdachte gedurende het treffen met [slachtoffer 1] zijn hand heeft verwond. Er dient derhalve alsnog onderzoek te worden gedaan aan de kleding van [slachtoffer 1] en de wollen mutsen die onder verdachte in Frankrijk in beslag zijn genomen en waarvan het openbaar ministerie stelt dat verdachte die zou hebben gedragen op 17 januari 1998.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de verzoeken het volgende.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 1].
Het verzoek van de verdediging tot het opnieuw horen van deze getuige is gestoeld op hetgeen is voorgevallen tijdens het eerdere verhoor van de getuige [getuige 1]. Weliswaar kan de verdediging worden toegegeven dat geen rechtsregel de rechter-commissaris voorschrijft een getuige onder vier ogen te wijzen op de mogelijke gevolgen van een onderzoek op grond van verdenking van meineed, er is echter evenmin een rechtsregel die zulks verbiedt. De stelling dat de verdediging van degene die belang heeft bij de verklaring van de betrokken getuige, als procesbewaker aanwezig zou moeten zijn bij een gesprek c.q. onderzoek als hiervoor bedoeld, vindt geen steun in het recht.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de verdediging tot het opnieuw horen van de getuige [getuige 1] in verband met het door de rechter-commissaris gevoerde gesprek met haar om de hiervoor genoemde reden dient te worden afgewezen. Aangezien de verdediging ten tijde van het meergenoemde verhoor in de gelegenheid is geweest getuige [getuige 1] vragen te stellen, is de rechtbank van mening dat er ook overigens geen noodzaak is haar opnieuw te horen. Dat de getuige zich op enig moment gedurende dat verhoor op een haar toekomend verschoningsrecht is gaan beroepen doet daar niet aan af.
Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
Het aanvullend DNA-onderzoek.
De rechtbank wijst het verzoek tot het doen verrichten van (nader) DNA-onderzoek af om de navolgende redenen. Voor zover de verdediging met dit onderzoek wenst aan te tonen dat een treffen tussen [slachtoffer 1] en verdachte niet heeft plaatsgevonden - omdat op de betreffende kledingstukken geen DNA houdend materiaal van een van hen wordt aangetroffen:
Indien uit het onderzoek zou blijken dat op de betreffende kledingstukken geen DNA houdend materiaal wordt aangetroffen van [slachtoffer 1] dan wel van verdachte, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat tussen hen geen treffen heeft plaatsgevonden. Immers, niet staat vast dat de bij verdachte aangetroffen mutsen ook door hem zouden zijn gedragen op 17 januari 1998. Voort is de kleding van [slachtoffer 1] sedert 17 januari 1998 meermalen onderwerp geweest van onderzoek, zodat een betrouwbaar resultaat niet langer te verkrijgen is.
Indien op de kleding van [slachtoffer 1] wel DNA houdend materiaal van verdachte wordt aangetroffen, kan daaruit evenmin de conclusie worden getrokken dat die overdracht zou hebben plaatsgevonden bij een treffen tussen verdachte en [slachtoffer 1]. Bij deze stand van zaken zal de uitslag van een DNA-onderzoek derhalve niets toevoegen aan het reeds voorhanden bewijsmateriaal zodat de rechtbank geen noodzaak ziet tot het laten verrichten van het onderzoek.
4. Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
op 17 januari 1998 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
[slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet met een pistool eenmaal gericht op die Mognoni geschoten en daarmee een kogel afgevuurd in het lichaam van die Mognoni, tengevolge waarvan voornoemde Mognoni is overleden;
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 17 januari 1998 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
V. [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet met pistolen meermalen op die [slachtoffer 1] geschoten en daarmee kogels afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
op 17 januari 1998 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III, te weten:
- een pistool ( merk Sig Sauer, model P 226, kaliber 9 mm) en
- een pistool ( merk Vzor, Crvena Zestava, kaliber 7,65 millimeter) voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:
op 14 april 2000 te vakantiepark Herperduin, Schaijkseweg 12 te Herpen,
wapens van categorie III, te weten:
- in een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een restaurant een pistool ( merk Astra, model Cub) heeft gedragen en
- een pistool ( merk Heckler & Koch, model P9S) en
- een pistool ( merk FEG, model Walther PP) en
- een pistool ( merk CZ, model 100) en
- een pistool ( merk CZ, model 100) en
- een pistool ( merk P. Beretta, model 950B),
voorhanden heeft gehad
EN
wapens van categorie II, te weten:
- een machinepistool ( merk CZ, model Skorpion/model 61) en
- een machinepistool ( merk UZI, model Micro),
voorhanden heeft gehad
EN
munitie van categorie III, te weten ongeveer 709 patronen, voorhanden heeft gehad
EN
in de periode van 1 april 2000 tot en met 14 april 2000
- een wapen van categorie II, te weten een machinepistool ( model TEC9A) heeft overgedragen aan [G.L.]
en
- een wapen van categorie III, te weten een pistool ( merk CZ ( Ceska
Zbrojovka), Tsjechie, model 100) heeft overgedragen aan [G.L.]
en
- munitie van categorie III, te weten 97 patronen, heeft overgedragen aan [G.L.];
Ten aanzien van het onder 5 telastegelegde:
op 14 april 2000 te vakantiepark Herperduin, Schaijkseweg 12 te Herpen in het
bezit was van reisdocumenten, te weten:
- een Grieks paspoort ten name gesteld van [N.G.] ( voorzien van paspoortnummer M244926) en
- een Grieks paspoort ten name van [A.V.] ( voorzien van paspoortnummer M313413) en
- een Grieks paspoort ten name gesteld van [E.N.] ( voorzien van paspoortnummer M243863),
waarvan hij wist dat de reisdocumenten vervalst waren, bestaande die vervalsing telkens hierin dat voornoemde reisdocumenten waren voorzien van een pasfoto welke niet door de bevoegde autoriteiten van Griekenland in voornoemde reisdocumenten waren aangebracht en voornoemde reisdocumenten een afwijkende reactie vertoonden onder aanstraling onder UV-licht en het laminaat van voornoemde reisdocumenten afwijkend was;
en
hij op 14 april 2000 te vakantiepark Herperduin, Schaijkseweg 12 te Herpen opzettelijk heeft
voorhanden gehad vervalste rijbewijzen voorzien van de namen:
- [A.V.] ( betreft Grieks rijbewijs en voorzien van nummer B0974628) en
- [N.G.] ( betreft Grieks rijbewijs voorzien van nummer B0974336) en
- [E.N.] ( betreft Grieks rijbewijs voorzien van nummer B0974608)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren zij echt en onvervalst, bestaande die vervalsing telkens hierin dat voornoemde rijbewijzen waren voorzien van personalia en afgifte/geldigheidsdata, welke niet door de bevoegde uitgevende instanties in voornoemde rijbewijzen waren aangebracht.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte en zijn mededader hebben op wrede wijze twee mannen van het leven beroofd. Immers verdachte en zijn mededader hebben in de loods aan de Schimmelstraat met bij hen reeds voorhanden zijnde vuurwapens [slachtoffer 2] om het leven gebracht met een gericht schot. Tevens hebben zij het vuur geopend op V. [slachtoffer 1] die heeft getracht de loods te verlaten, maar voor de deur aan de gevolgen van vele kogelverwondingen is ingestort en overleden.
De onverwachte en gewelddadige dood van beide slachtoffers laat diepe en onherstelbare sporen na in het leven van de nabestaanden.
Verdachte heeft aangetoond volstrekt geen respect voor het menselijk leven te hebben. Door het handelen van verdachte wordt de samenleving ernstig geschokt. Dit handelen draagt er bovendien toe bij dat de reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat verdachte in het bezit was van een aanzienlijke hoeveelheid vuurwapens en munitie, hetgeen voorwerpen met een gevaarzettend karakter zijn. In het licht van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde vormen deze voorwerpen tezamen met de persoon van verdachte een explosieve combinatie.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat verdachte door het bezit van valse paspoorten en valse rijbewijzen misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de samenleving stelt in legitimatie door middel van een paspoort of rijbewijs. Het bezit van deze valse documenten zou bij gebruik bovendien de opsporing van verdachte kunnen belemmeren.
Onttrekking aan het verkeer.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: hetgeen is vermeld op de als bijlage 2 aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 1 t/m 11, 39,
42 t/m 48, 63, 75, 76, 79, 80, 96, 131, 134, 135, 159 en 160, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot een aantal van deze voorwerpen het onder 4 en 5 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en aangezien de overige voorwerpen, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen, zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet dan wel het algemeen belang.
Ten aanzien van de benadeelde partijen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5193,75 (zijnde € 739,05 betreffende een retourticket Milaan-Amsterdam, € 3.595,62 betreffende het transport van het lichaam,
€ 310,45 betreffende de begrafenis en € 548,63 betreffende de kosten van de urn). De vordering kan en zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] zijnde € 7.746,85 aan begrafeniskosten van de vader van het slachtoffer dient te worden afgewezen aangezien van rechtstreekse schade niet is gebleken en er ingevolge het Burgerlijk Wetboek (BW) geen ruimte is voor vergoeding van deze schade.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Het betreft het tweede retourticket Milaan-Amsterdam, de hotelrekening, de steen en de immateriële schade. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij L. [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 2], zijnde de dragers van de kosten van de lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 BW en als zodanig bevoegd zich te voegen in het strafproces, van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 7.968,86 (zijnde € 4.918,48 aan begrafeniskosten en
€ 3.050,38 aan transportkosten van het lichaam). De vordering kan en zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van L. [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Het betreft de immateriële schade. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 57, 62, 225, 231 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 27, 31, 54 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet wapens en munitie en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is, meermalen gepleegd en
opzettelijk een geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde feit met betrekking tot het dragen van een pistool in een voor het publiek toegankelijke plaats tot een geldboete van
€ 250,-- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Hetgeen is vermeld op de als bijlage 2 aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers: 1 t/m 11, 39, 42 t/m 48, 63, 75, 76, 79, 80, 96, 131, 134, 135, 159 en 160.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende op het adres Largo Risorgimento 6, 20090 Trezzano sul naviglio te Italië toe tot een bedrag van € 5.193,75 (zegge: vijfduizendhonderddrieënnegentig euro en vijfenzeventig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, voornoemd bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen de som van € 5.193,75 (zegge: vijfduizendhonderddrieënnegentig euro en vijfenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 7.746,85.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij L. [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 2], wonende te Via Orbetello 4/G, 20132 Milaan te Italië toe tot een bedrag van € 7.968,86 (zegge: zevenduizendnegenhonderdachtenzestig euro en zesentachtig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan L. [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 2] voornoemd, voornoemd bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer L. [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 2], te betalen de som van € 7.968,86 (zegge: zevenduizend-negenhonderdachtenzestig euro en zesentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 110 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen aan L. [slachtoffer 1] of [benadeelde partij 2], daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij L. [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk in hun vordering is.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
Hetgeen is vermeld op de als bijlage 2 aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers: 27 t/m 38, 40, 49 t/m 62, 64, 67 t/m 74, 77, 78, 97, 114 t/m 118, 125 t/m 130, 132, 133, 136, 137, 143 t/m 158.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
Hetgeen is vermeld op de als bijlage 2 aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers: 41, 65 en 66.
Dit vonnis is gewezen door
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2002.