ECLI:NL:RBAMS:2002:AD9914

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/363 SR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning door een stichting in het kader van asielopvang

In deze zaak vorderde de stichting H.V.O. de ontruiming van een woning die in gebruik was door [A.], een uitgeprocedeerde asielzoeker. De eiseres, H.V.O., had op 6 februari 2002 een dagvaarding uitgebracht, waarin zij stelde dat de bruikleenovereenkomst met [A.] was geëindigd, omdat hij zijn status als asielzoeker had verloren. De voorzieningenrechter heeft op 7 maart 2002 uitspraak gedaan in kort geding. Tijdens de zitting op 25 februari 2002 heeft [A.] verweer gevoerd en gesteld dat hij niet naar Ethiopië kan terugkeren vanwege een dreiging met de dood. De rechter heeft echter geoordeeld dat de bruikleenovereenkomst op grond van de bepalingen daarin van rechtswege was geëindigd, omdat [A.] verplicht was Nederland te verlaten. De rechter heeft vastgesteld dat H.V.O. een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de druk op de beschikbare woningen voor asielzoekers. De rechter heeft [A.] veroordeeld om binnen één maand de woning te ontruimen en de sleutels aan H.V.O. te overhandigen. Tevens is [A.] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

SR / JR
vonnis 7 maart 2002
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r KG 02/363 SR v a n:
de stichting STICHTING H.V.O., gevestigd te Amsterdam,
e i s e r e s bij dagvaarding van 6 februari 2002,
procureur mr. P.J. Sandberg,
t e g e n :
[A.A.], wonende te Amsterdam,
g e d a a g d e ,
in persoon verschenen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 25 februari heeft eiseres, verder te noemen HVO, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen [A.], die verklaarde de Nederlandse taal machtig te zijn, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
Na verder debat hebben partijen stukken overgelegd voor vonniswijzing.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. HVO verzorgt en beheert in opdracht van de gemeente Amsterdam de voor de opvang in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers, verder te noemen ROA, beschikbare woonruimte.
b. In dat kader heeft HVO op 20 februari 1995 een 'Loan Contract for Accomodation for Asylum Seekers', hierna bruikleenovereenkomst, gesloten met [A.] met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] te Amsterdam, hierna te noemen de woning.
Deze bruikleenovereenkomst bevat - voor zover relevant - onder meer de volgende bepalingen:
"TAKING INTO CONSIDERATION
(…)
G. that the loan is coupled to the Occupant's status as asylum seeker as defined by the ROA, and that the Occupant, after the loss of this status, shall make way for other asylum seekers;"
"Article 2 - Term of the loan
1.The loan shall be for a certain term, that is, the period during which Occupant, in the view of the Municipal Social Service (GSD), holds the status of asylum seeker pursuant to the ROA. With respect to this period, the following specifications and exceptions apply."
(…)
4. Should Occupant not be admitted for other reasons, the loan shall terminate on the day on which he/she is obliged to leave the Netherlands."
c. [A.] bezit de Ethiopische nationaliteit.
d. Bij besluit van 20 december 1995 heeft de Staatssecretaris van Justitie, hierna de Staatssecretaris, op de aanvragen van [A.] om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard afwijzend beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd vanwege kennelijke ongegrondheid. [A.] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 5 maart 1996, aangevuld bij brief van 27 maart 1996. Bij brief van 18 april 1996 heeft de Staatssecretaris [A.] medegedeeld schorsende werking aan het bezwaarschrift te onthouden. Bij verzoekschrift van 5 maart 1996 heeft [A.] de president van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam verzocht over te gaan tot schorsing van de beslissing van de Staatsecretaris om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 21 juni 1996 is dit besluit afgewezen. Het bezwaar is bij besluit van 14 augustus 1996 kennelijk ongegrond verklaard. Het besluit is bij brief van 14 augustus 1996 aan de gemachtigde van [A.] toegezonden. [A.] heeft bij beroepschrift van 6 september 1996 tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam. Op 15 oktober 1996 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van de Staatssecretaris ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 21 november 1996 heeft de Staatssecretaris geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 1996. [A.] is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E. Metzger, advocaat te Amstelveen. Bij uitspraak van 19 december 1996 van genoemde rechtbank is het beroep van [A.] ongegrond verklaard.
e. Op 11 maart 1997 is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst een last tot uitzetting van [A.] verstrekt aan de Vreemdelingendienst van de politie.
f. Op 11 mei 2000 heeft een zogenoemd terugkeergesprek plaatsgevonden tussen de Immigratie- en Naturalisatiedienst en [A.]. In de rapportage van dit terugkeergesprek is -voor zover relevant- onder meer het volgende opgenomen:
"2 Rapportage aan de hand van nadere vraagstelling
Ik heb aan betrokkene [A.A.] gevraagd of het hem bekend was dat hij Nederland diende te verlaten:
"Ik weet dat ik Nederland moet verlaten"
Ik heb aan betrokkene [A.A.] gevraagd of het hem bekend was dat hij alleen recht op opvang kan behouden als hij aan de verkrijging van reisdocument(en) meewerkt:
"Ja dat is mij bekend"
Ik heb aan betrokkene [A.A.] medegedeeld dat uit informatie van de VD was gebleken dat betrokkene niet meewerkt aangezien hij geen gebruik heeft gemaakt van het project Gefaciliteerde Terugkeer Afgewezen Asielzoekers (GTAA).
Tevens is na de aan [A.A.] vergunde hersteltermijn van 28 dagen gebleken dat hij zijn mening omtrent de weigering tot medewerking aan het Stappenplan en gebruikmaking aan het voornoemde GTAA niet had gewijzigd. Tevens heb ik aan betrokkene [A.A.] gevraagd of hem was medegedeeld welke consequenties er aan het niet-meewerken zijn verbonden:
"Ik weet wat de consequenties kunnen zijn, maar ik wil niet terug."
Ik heb aan betrokkene gevraagd waarom hij niet zelfstandig Nederland had verlaten en gebruik wenste te maken van het project Gefaciliteerde Tergkeer Afgewezen Asielzoekers (GTAA) in uitvoering gegeven aan het IOM.
"Ik kan u in de Engelse taal goed verstaan en begrijpen alsmede kan ik U in de Engelse taal antwoorden. Ik begrijp de gehele werking van het Stappenplan en het Project Gefaciliteerde Terugkeer Afgewezen Asielzoekers. Ik heb op 10 april ook de folder over dit project meegekregen en begrijp wat de bedoeling is. Ik zei al eerder dat ik niet terug wil naar Ethiopië en ook na de maand bedenktijd heb ik mijn mening niet veranderd. Ik kan niet terug want dan maken zij mij dood. Ook als U mij nog een week extra bedenktijd zou geven verandert dat mijn mening niet. Ik leef liever op de straat dan dat ik terug moet naar Ethiopië. Ik begrijp wat de consequenties zijn en dat de gemeente nu verder gaat met mijn dossier maar ik werk toch niet mee en ga niet terug. Wat de rechter ook heeft gezegd, ik ga niet terug. Ik heb alles begrepen en heb verder geen vragen meer."
Hierop heb ik betrokkene medegedeeld dat ik uit zijn verklaring geen gegronde reden heb kunnen halen waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van het GTAA in uitvoering gegeven aan het IOM.
Hierna heb ik aan betrokkene gevraagd of hij nog relevante reacties omtrent de vaststelling niet-meewerken in het kader van het "Stappenplan" had:
"Ik heb verder niets meer te vertellen." "
g. In de brief van 17 juli 2000 van de Sociale Dienst te Amsterdam aan [A.] (kenmerk: adnr 3650.680) is -voor zover relevant- onder meer het volgende opgenomen:
"Wij zien ook na afweging van de betrokken belangen, waarbij de in het voorliggende individuele geval aanwezige feiten en omstandigheden een rol kunnen spelen in ogenschouw zijn genomen, geen reden u nog langer aanspraak te laten maken op de verstrekkingen in het kader van de ROA. Dit betekent dat de persoonlijke toelage, de verzekeringen tegen ziektekosten en wettelijke aansprakelijkheid worden beëindigd per 01.08.2000.
Bovendien vervalt uw recht op huisvesting met ingang van dezelfde datum die dient u de woning verlaten te hebben."
h. [A.] heeft de woning niet verlaten.
2.1 HVO vordert thans - kort gezegd - [A.] te veroordelen om de woning te ontruimen.
2.2 HVO voert hiertoe aan dat [A.] vanwege de afwijzing van zijn asielaanvraag de ROA-status heeft verloren en dat daarmee tevens de bruikleenovereenkomst met betrekking tot de woning ten einde is gekomen. Desalniettemin weigert [A.] de woning te verlaten. Door de grote druk die bestaat op de beschikbare woningen heeft HVO er een spoedeisend belang bij dat de door haar beheerde woningen worden bewoond door diegenen die op basis van de vigerende regelingen daarvoor ook werkelijk in aanmerking komen.
3. [A.] heeft hiertegen aangevoerd dat hij niet kan terugkeren naar Ethiopië, omdat hij daar met de dood wordt bedreigd en dat hij hier niet beschikt over alternatieve woonruimte.
De beoordeling van het geschil:
4. Vaststaat dat [A.], gelet op de afloop van de door hem gevoerde procedures en de last tot uitzetting, een uitgeprocedeerde asielzoeker is die rechtmatig verwijderbaar is geworden. Zijn stelling dat hij in Ethiopië met de dood wordt bedreigd is in de onder 1 d. genoemde procedures aan de orde geweest en daarin niet komen vast te staan. De onderhavige procedure is één van de sluitstukken van de asielprocedure van [A.], waarbij de uitspraak van de rechtbank van 19 december 1996 als uitgangspunt geldt, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot de conclusie kunnen leiden dat deze uitspraak haar rechtskracht verloren heeft.
Op grond van het bepaalde in de bruikleenovereenkomst, met name artikel 2 lid 4 bepalende dat de bruikleen eindigt op de dag dat de betrokken bewoner verplicht is om Nederland te verlaten, is deze overeenkomst dan ook reeds van rechtswege geëindigd.
Derhalve moet vooralsnog worden geoordeeld dat [A.] zonder recht of titel in de woning verblijft.
Door [A.] zijn voorts geen redenen aangevoerd die tot een andere conclusie kunnen leiden. De door [A.] aangevoerde omstandigheid dat hij niet naar Ethiopië kan terugkeren, kan niet tot een ander oordeel leiden, gegeven het hiervoor genoemde uitgangspunt, dat meebrengt dat deze stelling in de bestuursrechtelijke procedure aan de orde is geweest en daarin verworpen is.
Nu [A.] niet naar Ethiopië wil terugkeren, kan de omstandigheid dat [A.] bij een ontruiming op straat komt te staan, mede in het licht van de eigen verantwoordelijkheid voor terugkeer van de uitgeprocedeerde asielzoeker, niet leiden tot het oordeel dat de vordering tot ontruiming zou moeten worden afgewezen. Ook het feit dat er bijna vijf jaren zijn verstreken sinds een last tot uitzetting van [A.] is verstrekt, maakt de zaak niet anders, nu gesteld noch gebleken is dat in deze periode aan [A.] de indruk is gegeven dat hij in de woning kan blijven. Integendeel, in de afgelopen vijf jaar is hem verschillende malen medegedeeld dat hij Nederland en derhalve de betrokken woning dient te verlaten.
HVO heeft tenslotte voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij ontruiming, aangezien zij gezien de grote druk op het beperkt aantal beschikbare woningen snel over de vrijkomende woningen moet kunnen beschikken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen, met dien verstande dat [A.], mede gezien de lange periode die hij in de woning heeft verbleven, een ontruimingstermijn van één maand zal worden gegund.
5. [A.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING IN KORT GEDING
De voorzieningenrechter:
1. Veroordeelt [A.] om binnen één maand na de betekening van dit vonnis de woning [adres] te Amsterdam met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van HVO te stellen, met machtiging van HVO om, zo [A.] mocht nalaten aan deze veroordeling te voldoen, de nakoming daarvan af te dwingen met behulp van de sterke arm.
2. Veroordeelt [A.] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van HVO begroot op € 258,18 aan verschotten, waaronder € 193,= wegens vastrecht en op € 703,= aan salaris procureur.
3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
4. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 7 maart 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: