Parketnummer: 13/037717-01
Datum uitspraak: 30 mei 2002
van de rechtbank Amsterdam, 8e meervoudige kamer C, in de strafzaak tegen:
geboren te Amsterdam op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2002.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 oktober 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, naar die [slachtoffer] is toegegaan en die [slachtoffer] meermalen, met een aluminium waterpas en met de handen met kracht op de rug en de borst en in het gezicht heeft geslagen en heeft geschopt.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen het gewelddadige gedrag van verdachte jegens het slachtoffer.
Verdachte heeft zich laten beïnvloeden en laten meeslepen door zijn vriend en heeft samen met zijn vriend het slachtoffer opgezocht en aangevallen.
De rechtbank acht weliswaar niet bewezen dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van het slachtoffer maar de rechtbank gaat er wel vanuit dat verdachte door zijn handelen mede een situatie heeft geschapen die zijn vriend heeft gebracht tot het doodsteken van het slachtoffer. Onder die omstandigheden is een mens het leven ontnomen en is aan zijn nabestaanden onherstelbaar verlies bezorgd.
Bovendien leidt verdachtes handelen ertoe dat bij anderen gevoelens van onveiligheid ontstaan c.q. al bestaande gevoelens van onveiligheid worden versterkt waardoor men zich in zijn bewegingsvrijheid beperkt voelt.
De psycholoog drs. J.A. Abraham heeft, blijkens het daarvan opgemaakte Pro Justitia rapport van 19 januari 2002, de verdachte onderzocht. Deze is tot conclusie gekomen dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De psycholoog drs. Abraham adviseert de rechtbank om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies op.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport opgemaakt door S. Dijkslag op 22 maart 2002.
De rechtbank houdt voorts rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte en dat hij als minderjarige geruime tijd geleden éénmaal is veroordeeld voor een agressiedelict zoals blijkt uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2001.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder subsidiair bewezenverklaarde:
medeplegen tot poging van zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIEN MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat de benadeelde [benadeelde partij], niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals aangegeven op de onder de punten 1 tot en met 4 aan dit vonnis als bijlage aangehechte kopie van de beslaglijst.