ECLI:NL:RBAMS:2002:AE4529

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2542 WET, AWB 00/2545 WET en AWB 00/2546 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding griffierecht na intrekking verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 mei 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting De Faunabescherming en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De eiseres, Stichting De Faunabescherming, had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend met betrekking tot verleende jachtvergunningen. Na intrekking van deze vergunningen trok eiseres haar verzoek in, maar vroeg vervolgens om vergoeding van het betaalde griffierecht op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Staatssecretaris weigerde deze vergoeding, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris om het griffierecht te vergoeden, terughoudend door de rechter moet worden getoetst. De rechtbank stelde vast dat de jachtvergunningen met onmiddellijke ingang waren verleend en dat eiseres, gezien haar statutaire doelstellingen, belang had bij een spoedige indiening van een bezwaarschrift en een verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank vond het onredelijk om van eiseres te verlangen dat zij toeziet op het doden van dieren gedurende de bezwaartermijn.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de bestreden besluiten van de Staatssecretaris vernietigd moesten worden wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en bepaalde dat de Staatssecretaris het betaalde griffierecht van € 612 aan eiseres moest vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 mei 2002.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nrs. AWB 00/2542 WET, AWB 00/2545 WET en AWB 00/2546 WET
van:
Stichting De Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
vertegenwoordigd door A.P. de Jong,
tegen:
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 13 april 2000 beroepschriften ontvangen gericht tegen de besluiten van verweerder van 28 maart 2000 (kenmerk RCJZ/2000/3379) en 3 april 2000 (TRCJZ/2000/3550 en TRCJZ/2000/3553 (hierna: de bestreden besluiten)).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 25 april 2002.
2. OVERWEGINGEN
Verweerder heeft bij besluiten van respectievelijk 3, 7 en 17 december 1999 aan respectievelijk de wildbeheereenheden De Brabantse Wal, Voorne en Noordelijk Westerkwartier jachtvergunningen op grond van artikel 53 van de Jachtwet verleend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de president van deze rechtbank op 30 december 1999 en 5 januari 2000 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Vervolgens heeft verweerder respectievelijk op 19, 20 en 24 januari 2000 besloten de verleende vergunningen in te trekken, waarop eiseres de verzoeken om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken.
Vervolgens heeft eiseres verweerder verzocht om vergoeding van het aan de griffier van deze rechtbank betaalde griffierecht. Verweerder heeft op dit verzoek afwijzend beslist omdat er geen noodzaak bestond tot het indienen van een voorlopige voorziening. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
Ingevolge artikel 8:82, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan -voor zover hier van belang-, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken, de desbetreffende rechtspersoon het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder heeft verzocht om op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb het betaalde griffierecht geheel te vergoeden. Een reactie van verweerder hierop is aan te merken als een appellabel zelfstandig schadebesluit. De rechtbank houdt het ervoor dat verweerder bevoegd is namens de rechtspersoon de Staat der Nederlanden een beslissing op voornoemd verzoek te nemen.
Vooropgesteld wordt dat de in artikel 8:82, derde lid, van de Awb neergelegde discretionaire bevoegdheid van verweerder terughoudend door de rechter dient te worden getoetst. De rechtbank dient dan ook de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
Vastgesteld wordt dat de onderhavige jachtvergunningen met onmiddellijke ingang waren verleend. Gelet hierop en de aard van deze vergunningen, te weten het doden van dieren, had eiseres, gelet op haar statutaire doelstellingen, belang bij het zo spoedig mogelijk indienen van (een bezwaarschrift) en een verzoek om een voorlopige voorziening teneinde de schorsing van de verleende vergunningen te bewerkstelligen. Van eiseres kan dan ook, anders dan verweerder stelt, in redelijkheid niet worden verlangd dat zij toeziet dat gedurende de bezwaartermijn van zes weken de dieren, waarvoor de vergunningen zijn verleend, worden gedood. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien waarom verweerder het gevraagde griffierecht onder vorengenoemde redengeving heeft geweigerd.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De beroepen zijn mitsdien gegrond.
Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient het door eiseres in deze procedures betaalde griffierecht te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank,
-verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt de bestreden besluiten;
-bepaalt dat verweerder nieuwe beslissingen op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) van het betaalde griffierecht ad € 612 aan eiseres vergoedt.
Gewezen door mr. M.F.J.M. de Werd, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Panday, griffier,
en openbaar gemaakt op: 2 mei 2002
de griffier, de rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Coll:
D:B