Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 00/5448 GEMWT
[eiser], wonende te Amsterdam,
eiser,
vertegenwoordigd door mr. C. Sjenitzer, advocaat te Amsterdam,
het dagelijks bestuur van stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.A. Diamandidis en mr. M.J.M. Jacobs, beiden
werkzaam bij de dienst Binnenwaterbeheer van de gemeente Amsterdam.
De rechtbank heeft op 22 december 2000 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 21 november 2000, verzonden 27 november 2000, met kenmerk PAZ/852 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 14 mei 2002.
Eiser is sinds 1996 eigenaar van het vaartuig 'Grietje Gras', dat voordien in eigendom toebehoorde aan [P.K.]. Het vaartuig is gelegen in de Houthavens in het stadsdeel Westerpark te Amsterdam. Tot 1 april 1999 gold het gebied van de Houthavens als grootstedelijk project-gebied.
Bij besluit van 17 maart 1997 is aan eiser ontheffing verleend van het verbod om met een pleziervaartuig langer dan 12 meter ligplaats in te nemen in het water van de Binnenstad en het Havenatlasgebied voor de duur van drie jaar.
Op 3 november 1999 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een permanente ligplaatsvergunning. Op 16 februari 2000 heeft eiser de aanvraag desgevraagd aangevuld en aangegeven dat hij een permanente ligplaatsvergunning wenst voor een woonboot. Bij besluit van 11 april 2000 heeft verweerder deze ligplaatsvergunning geweigerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
In bezwaar is de aanvraag tevens beschouwd als aanvraag van een speciale ligplaatsvergunning en getoetst aan de Regeling voor het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning voor woonboten van 16 mei 2000 (Gemeenteblad 2000 afdeling 3, volgnummer 83; hierna ook: de Regeling), die in werking is getreden op 27 juli 2000. Deze ligplaatsvergunning is eveneens geweigerd.
Ter motivering van zijn standpunt heeft verweerder het navolgende overwogen.
Aan eiser is bij besluit van 17 maart 1997 ontheffing verleend van het verbod om met een pleziervaartuig langer dan 12 meter ligplaats in te nemen. Eiser heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij het vaartuig nimmer bewoond heeft.
De huidige aanvraag voor het innemen van een ligplaats als woonboot is overeenkomstig de beleidsregels inzake permanente ligplaatsvergunningen voor woonboten afgewezen, aangezien het vaartuig niet in één van de gedoogrondes van 1974, 1984, of 1989 is gelegaliseerd.
Indien de aanvraag wordt getoetst aan de Regeling voor het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning voor woonboten komt eiser ook daarvoor niet in aanmerking, aangezien eiser niet vanaf 31 juli 1995 onafgebroken eigenaar en bewoner van het vaartuig is geweest.
Er is naar het oordeel van verweerder niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat op grond daarvan van de genoemde beleidsregels had moeten worden afgeweken.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat het schip 'Grietje Gras' al meer dan 30 jaar in de Amsterdamse wateren ligt. Van ongeveer 1990 tot 1995 is het schip eigendom geweest van [I.S.], die het schip indertijd is gaan bewonen. Het schip is verkocht aan [P.K.], die het schip eveneens is gaan bewonen, en, nadat hem bestuursdwang was aangezegd, 'historische status van de stad' voor het schip heeft aangevraagd. Hoewel het schip feitelijk bewoond werd, is door [P.K.] gelet op de bestuurlijke praktijk ontheffing gevraagd van het verbod om als pleziervaartuig (langer dan 12 meter) ligplaats in te nemen.
Eiser heeft aangevoerd dat het door verweerder gevoerde beleid en de bestuurspraktijk er op neer komen dat feitelijk sprake is van een gedoogbeleid. Elke gedoogronde is in het verleden gevolgd door een nieuwe en van feitelijk handhavend optreden is niets terecht gekomen. In de praktijk blijkt dat de gemeente wel degelijk op de hoogte is dat schepen met een P(leziervaartuig)-nummer, zoals de 'Grietje Gras', permanent bewoond worden. Voorts blijkt dat de documentatie bij de gemeente volstrekt ontoereikend is. Door in het kader van het beleid conclusies te verbinden aan het aantoonbaar bewoond hebben van het schip gedurende bepaalde perioden ontstaan onaanvaardbare willekeur en ongelijkheid, omdat er onvoldoende documentatie beschikbaar is. Aangezien de bestuurspraktijk de botenbezitters ertoe heeft gebracht zich zo onzichtbaar mogelijk te maken, verkeert een schip als de 'Grietje Gras' in bewijsnood.
Eiser heeft voorts betoogd dat door elk stadsdeel afzonderlijk eigen beleid wordt gevoerd, hetgeen leidt tot onoverzichtelijke situaties. Zo heeft stadsdeel Westerpark in 1992 een extra gedoogronde gehouden. Eiser heeft daar echter geen rechten aan kunnen ontlenen, aangezien hij met zijn schip ligplaats had in gebied dat aangewezen was als grootstedelijk project. Eiser heeft tot slot aangegeven dat het door verweerder gevoerde beleid onredelijk is en dat de uitkomsten van de te verrichten belangenafweging in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser heeft dan ook geconcludeerd dat de gemeente gelet op de door haar gecreëerde onaanvaardbare bestuurlijke situatie, tot afgifte van een permanente ligplaatsvergunning had moeten overgaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder het bestreden besluit, waarbij de permanente ligplaatsvergunning is geweigerd, in redelijkheid heeft kunnen handhaven. Voorts dient zij de vraag te beantwoorden of het besluit van verweerder waarbij een speciale ligplaatsvergunning is geweigerd in rechte kan standhouden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 2.1 van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) verstaat onder woonboot: een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of bestemd is tot woonverblijf. Onder pleziervaartuig wordt in de Verordening verstaan: een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet bedrijfsmatige recreatie.
Artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een woonboot ligplaats te nemen. De vergunning is persoons-, ligplaats-, en vaartuiggebonden.
Het derde lid van artikel 2.2. van de Verordening bepaalt dat burgemeester en wethouders in het belang van ordening van het gebruik van water, de openbare orde, de veiligheid, het milieu en het stadsschoon de vergunning weigeren dan wel ter behartiging van genoemde belangen voorwaarden verbinden aan het innemen van een plaats als bedoeld in het tweede lid.
De permanente ligplaatsvergunning
De rechtbank stelt vast dat eisers aanvraag primair ziet op het verkrijgen van een permanente ligplaatsvergunning voor een woonboot.
Verweerder heeft de aanvraag - onder meer - getoetst aan het beleid dat in het kader van de vergunningverlening op grond van artikel 2.2 van de Verordening wordt gevoerd.
Het Houthavengebied was tot 1 april 1999 aangewezen als grootstedelijk project, hetgeen met zich meebracht dat tot die datum op dit gebied de (beleids)regels van de centrale stad en niet die van het stadsdeel Westerpark van toepassing waren. In het stadsdeel Westerpark had de stadsdeelraad op 14 december 1993 de nota woonschepen Westerpark vastgesteld, welke nota door het dagelijks bestuur op 5 juli 1994 nader is uitgewerkt in richtlijnen voor woonschepen. Nadat de bevoegdheden ten aanzien van het Houthavengebied op 31 maart 1999 aan het stadsdeel waren overgedragen, heeft het stadsdeel op 21 december 1999 tot nader order de nota "Amsterdam te Water" uit 1995 en het door de Gemeenteraad vastgestelde Evaluatierapport "Nota Amsterdam te Water" uit 1999 op het Houthavengebied van toepassing verklaard. Ten slotte heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 27 november 2001 ter bekrachtiging van het reeds gevoerde beleid de "Regeling voor het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning voor woonboten" zoals die op 16 mei 2000 door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam is getroffen, voor het Houthavengebied vastgesteld.
In het kader van het door de centrale stad gevoerde beleid zijn in 1974, 1984 en laatstelijk in 1989 gedoogrondes gehouden. In het nadien gevoerde beleid dat is neergelegd in de nota "Amsterdam te water" uit 1995 en dat nadien is geëvalueerd, hebben slechts recht op een permanente ligplaatsvergunning de eigenaren van woonboten die vóór 1 januari 1989 (de zogenaamde peildatum) in het Havenatlasgebied aanwezig en geregistreerd waren. Naar het oordeel van de rechtbank - die hierin de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt - kan niet worden gezegd dat verweerder met de vaststelling van dit beleid buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gekomen. Ook anderszins kan niet worden gezegd dat dit beleid rechtens onjuist zou zijn.
Eiser voldoet niet aan de voorwaarden die in het beleid (aan de hoedanigheid van de aanvrager) worden gesteld, zodat hij op grond van dat beleid niet voor een permanente vergunning in aanmerking komt.
De omstandigheid dat eiser thans in beroep stelt dat het schip al 30 jaar in de Amsterdamse wateren ligt en steeds bewoond is geweest vormt geen grond voor het oordeel dat eiser door verweerder alsnog voor een vergunning voor een woonboot in aanmerking zou moeten gebracht. Nog daargelaten de vraag of het vaartuig van eiser al zo lange tijd binnen de wateren van de gemeente ligplaats heeft - verweerder stelt dat het schip in 1993 voor het eerst is gesignaleerd - stelt de rechtbank vast dat het vaartuig - blijkens de verklaring van voormalig eigenaar [P.K.] - als pleziervaartuig en niet als woonboot in gebruik is geweest. Ook eiser heeft blijkens het verslag van de hoorzitting van 19 september 2000 uitdrukkelijk verklaard dat hij de 'Grietje Gras' nooit heeft bewoond. De stelling van eiser dat de 'Grietje Gras' alleen in verband met het feitelijk gedoogbeleid als pleziervaartuig is gepresenteerd maar dat het schip in feite als woonschip fungeerde is in het geheel niet aannemelijk geworden. Dat verweerder van het bewoond zijn van de 'Grietje Gras' op de hoogte was of behoorde te zijn, acht de rechtbank evenmin juist. Integendeel, verweerder mocht er op af gaan dat er eiser - en zijn rechtsvoorgangers - het schip hebben aangemeld als pleziervaartuig waarop niet werd gewoond. De eventuele nadelige gevolgen van die keuze dienen geheel en al voor rekening en risico van eiser te blijven. Ook de stelling dat de noodzakelijke documentatie bij de gemeente zou ontbreken, kan de rechtbank niet volgen.
Ten aanzien van eisers stelling dat er onaanvaardbare onzekere situaties ontstaan doordat de stadsdelen verschillend beleid voeren overweegt de rechtbank dat het op grond van de Verordening op de Stadsdelen mogelijk is dat de verschillende stadsdelen in Amsterdam verschillend beleid vaststellen. Daarmee wordt mogelijk gemaakt dat rekening kan worden gehouden met de specifieke belangen die aldaar spelen. Het ontstaan van verschillend beleid binnen de gemeente is inherent aan de gekozen systematiek van stadsdelen en niet onacceptabel. Zoals hiervoor is weergegeven, volgt het stadsdeel Westerpark bovendien het beleid van de centrale stad.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid heeft kunnen komen tot een weigering van de permanente ligplaatsvergunning.
De speciale ligplaatsvergunning
De rechtbank zal vervolgens nog nagaan of verweerder de speciale ligplaatsvergunning op goede gronden heeft geweigerd. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Verweerder heeft eisers aanvraag om een permanente ligplaatsvergunning in de bezwaarfase tevens beschouwd als aanvraag van een speciale ligplaatsvergunning en deze in het kader van de integrale heroverweging van zijn besluit getoetst aan de inmiddels tot stand gekomen Regeling. Eiser, zo heeft hij ter zitting verklaard, verzet zich niet tegen deze gang van zaken.
Ingevolge artikel 3 van de Regeling kan de speciale ligplaatsvergunning slechts worden verleend indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur genoegzaam is aangetoond dat de aanvrager vanaf 31 juli 1995 ononderbroken eigenaar is geweest van de boot deze sedertdien permanent heeft bewoond.
Vast staat dat eiser sinds 1996 eigenaar is van het vaartuig 'Grietje Gras'. Daarmee voldoet hij niet aan de voorwaarde dat hij van 31 juli 1995 ononderbroken eigenaar is geweest.
Zoals hiervoor is overwogen heeft eiser bovendien niet aangetoond dat hij onafgebroken op het vaartuig heeft gewoond. Hieruit volgt dat verweerder conform de Regeling heeft beslist.
Nu niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder tot verlening van (een van) de gevraagde vergunning(en) had moeten overgaan, concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.
Er is geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser dan wel te bepalen dat het griffierecht door verweerder dient te worden vergoed.
- verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. M. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.F. Kuiken, griffier,
en openbaar gemaakt op:
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling be-stuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenha-ge.
Afschrift verzonden op:
Conc: jfk / dtl
D: C