Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
In het geding met reg.nr. AWB 01/226 GEMWT
[eiser 1], en anderen, allen wonende te Amsterdam,
eisers,
allen vertegenwoordigd door mr. C. Sjenitzer, advocaat te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.A. Diamandidis en mr. M.J.M. Jacobs, beide
werkzaam bij de dienst Binnenwaterbeheer van de gemeente Amsterdam.
De rechtbank heeft op 17 januari 2001 per fax een beroepschrift ontvangen gericht tegen de besluiten van verweerder van 6 december 2000.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 14 mei 2002.
Bij brief van 9 november 1999 hebben eisers in groepsverband als "de bewoners van de illegale woonschepen in Amsterdam" een aanvraag voor een permanente ligplaatsvergunning ex artikel 2.2. van de Verordening op de haven en het binnenwater (Vhb) gedaan. Aan elk der eisers is bij afzonderlijk - hierna te noemen besluiten - door verweerder een permanente ligplaatsvergunning geweigerd. Eisers hebben hiertegen tijdig bezwaar gemaakt. Bij de bestreden besluiten van 6 december 200 heeft verweerder conform de adviezen van de bezwaarschriftencommissie de beroepen ongegrond te verklaren.
Eisers hebben in de bezwaar- en beroepfase een aantal gelijkluidende gronden aangevoerd. De rechtbank zal daarop eerst ingaan. Vervolgens zal de positie van de afzonderlijke eisers worden behandeld.
Eisers hebben in beroep en ter zitting aangevoerd dat er sedert 1973 diverse gedoogronden voor woonboten zijn geweest, waarbij steeds - naast de mededeling dat de alsdan aanwezige schepen zouden worden geaccepteerd - is aangekondigd dat geen nieuwe gedoogronden zouden komen. Er zou voortaan effectief worden opgetreden tegen illegale situaties en aan gecontroleerde groei van het woonschepenbestand zou worden gewerkt. Van dat beleid is niets terecht gekomen aangezien in het geheel niet handhavend is opgetreden en evenmin groei is toegestaan. De recent getroffen regeling waarin de speciale ligplaatsvergunning is geïntroduceerd ("de Regeling voor het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning voor woonboten van 16 mei 2000 (Gemeenteblad 200 afdeling 3, volgnummer 83, hierna ook "de Regeling" zal tot nog meer problemen leiden, omdat de schepen die van eigenaar wisselen (en alsdan in het kader van de regeling hun speciale vergunning zullen verliezen) niet in het "niets" zullen verdwijnen.
De woonschepen van eisers bevinden zich reeds geruime tijd in Amsterdam. Gelet op het beleid en de bestuurlijke handhavingspraktijk sinds 1980, is er een situatie ontstaan waarbij het vertrouwen is gewekt dat het feitelijk geoorloofd was met een woonschip ligplaats in te nemen, behalve als dit nautisch niet verantwoord was. De praktijk was ook dat ambtenaren van de Dienst Binnenwaterbeheer de ligging van illegale schepen niet doorgaven aan het kantoor van de dienst en zelfs het advies gaven om zich als woonschip "onzichtbaar" te maken door zich te laten inschrijven als pleziervaartuig of op een waladres. In werkelijkheid was de gemeente er wel degelijk van op de hoogte dat schepen met een P(leziervaartuig)nummer of binnenschepen als woonschip werden gebruikt. De documentatie bij de Dienst Binnenwaterbeheer (voorheen de Sluis- Brug- en Havengelddienst) is volstrekt ontoereikend. Door in het kader van het beleid conclusies te verbinden aan het aantoonbaar bewoond hebben van het schip gedurende bepaalde perioden ontstaan onaanvaardbare willekeur en ongelijkheid, omdat er onvoldoende gegevens over de schepen beschikbaar zijn, te meer nu de bestuurspraktijk de bootbewoners ertoe heeft gebracht zich zo onzichtbaar mogelijk te maken en zij in dit opzicht in bewijsnood verkeren. Omdat ook steeds in het vooruitzicht is gesteld dat uitbreiding van het legale woonschepenbestand in het verschiet lag, - welke uitbreiding naar het oordeel van eisers thans mogelijk is -ligt het in de rede om degenen die door hun jarenlange aanwezigheid kenbaar hebben gemaakt te legaliseren en voor een uitbreidingsplaats in aanmerking te doen komen. Eisers hebben voorts aangegeven dat door elk stadsdeel afzonderlijk beleid wordt gevoerd, hetgeen de situatie nog onoverzichtelijker maakt. De weigeringen van een permanente ligplaatsvergunning zijn derhalve gebaseerd op een onduidelijk bestuurlijk beleid en een onzorgvuldige bestuurspraktijk. Zij voldoen niet aan de gebruikelijke daaraan te stellen eisen van gelijke behandeling van gelijke gevallen, zorgvuldige voorbereiding en soortgelijke eisen van behoorlijk bestuur. De besluiten komen daarom voor vernietiging in aanmerking, aldus eisers.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 2.1 van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) verstaat onder woonboot: een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of bestemd is tot woonverblijf. Onder pleziervaartuig wordt in de Verordening verstaan: een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet bedrijfsmatige recreatie.
Artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een woonboot ligplaats te nemen. De vergunning is persoons-, ligplaats-, en vaartuiggebonden.
Het derde lid van artikel 2.2. van de Verordening bepaalt dat burgemeester en wethouders in het belang van ordening van het gebruik van water, de openbare orde, de veiligheid, het milieu en het stadsschoon de vergunning weigeren dan wel ter behartiging van genoemde belangen voorwaarden verbinden aan het innemen van een plaats als bedoeld in het tweede lid.
In het kader van het door de centrale stad gevoerde beleid zijn in 1974, 1984 en laatstelijk in 1989 gedoogrondes gehouden. In het nadien gevoerde beleid dat is neergelegd in de nota "Amsterdam te water" uit 1995 en dat nadien is geëvalueerd, hebben slechts recht op een permanente ligplaatsvergunning de eigenaren van woonboten die vóór 1 januari 1989 (hierna: de peildatum) in het Havenatlasgebied aanwezig en geregistreerd waren. In de nota wordt tevens vermeld dat tegen illegale woonschepen die na de peildatum ligplaats hebben ingenomen, wordt opgetreden. Naar het oordeel van de rechtbank - die hierin de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt - kan niet worden gezegd dat verweerder met de vaststelling van dit beleid buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gekomen. Ook anderszins kan niet worden gezegd dat dit beleid rechtens onjuist zou zijn.
De rechtbank begrijpt het betoog van eisers aldus dat zij menen op grond van het - in de ogen van eisers - falen van het beleid en de gebrekkige bestuurlijke handhavingspraktijk, thans voor legalisatie van hun schepen door middel van een permanente ligplaatsvergunning in aanmerking te komen. Dit betoog kan niet worden gevolgd.
Zoals hiervoor is overwogen, is in vaste rechtspraak het sinds 1974 gevoerde beleid ten aanzien van de vergunningverlening aan illegale woonschepen binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling geacht. De omstandigheid dat naar aanleiding van het Evaluatierapport van de nota Amsterdam te Water van 24 november 1998 in het jaar 2000 middels de Regeling een aanpassing van het beleid heeft plaatsgevonden waarbij eigenaren van schepen die hun schip sedert 31 juli 1995 hebben bewoond onder beperkende voorwaarden voor een speciale ligplaatsvergunning in aanmerking worden gebracht, maakt niet dat thans gezegd zou moeten worden dat het reeds gevoerde beleid onredelijk is.
Eisers hebben voorts hun stelling dat bestuurlijk niet zou zijn gehandhaafd, - althans dat dit niet effectief zou zijn geweest, - niet aangetoond. Verweerder heeft deze stelling bestreden en deze is ook overigens - mede gelet op hetgeen in bovengenoemd Evaluatierapport omtrent de handhaving sedert 1995 is vermeld - geenszins aannemelijk geworden. Dat de bestuurlijke handhaving in een aantal gevallen niet effectief is geweest, is - gelet op de considerans van de Regeling en het Evaluatierapport - aanleiding geweest tot aanpassing van beleid, waarbij de groep die geruime tijd is gedoogd onder voorwaarden in aanmerking komt voor een speciale vergunning. Zulk een aanpassing past naar het oordeel van de rechtbank binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
De stellingen dat de ambtenaren van de dienst Binnenwaterbeheer bewust illegale schepen niet zou hebben gesignaleerd of adviezen zouden hebben gegeven voor het ambtelijk "onzichtbaar" maken van de schepen, is door verweerder weersproken en ook overigens in het geheel niet aannemelijk geworden. Dat verweerder er van op de hoogte zou zijn geweest dat pleziervaartuigen of binnenschepen in werkelijkheid werden bewoond, is evenmin aangetoond. Verweerder heeft kunnen afgaan hetgeen eigenaren van deze schepen bij hun vergunningaanvragen hebben vermeld. De mogelijke nadelige gevolgen van een dergelijke keuze komen daarbij voor de keuze van de bootbezitter. Ook de stelling dat de noodzakelijke documentatie bij de gemeente zou ontbreken, kan de rechtbank niet volgen, nu het aan de vergunningaanvrager is om de gemeente van de juiste informatie te voorzien.
Op grond van de Verordening op de Stadsdelen is mogelijk dat de verschillende stadsdelen in Amsterdam een verschillend beleid vaststellen. Daarmee wordt mogelijk gemaakt dat rekening kan worden gehouden met de specifieke belangen die aldaar spelen. Ook al zou juist zijn dat er thans meer ruimte is voor woonschepen, van een ruimer beleid voor permanente vergunningen is niet gebleken. Eisers kunnen hieraan dan ook geen recht op een ligplaatsvergunning ontlenen.
Eisers hebben elk afzonderlijk een aantal individuele feiten en omstandigheden aangevoerd. Met betrekking tot beroepen van elk van de eisers overweegt de rechtbank als volgt.
Het beroep van [eiser 1]
[eiser 1] is eigenaar van het vaartuig met de naam ms Vertrouwen. Hij heeft medio 1989 met zijn vaartuig ligplaats genomen in Amsterdam. Eerdere aanvragen voor een vergunning zijn 11 mei 1992 en 17 mei 1994 geweigerd. Deze besluiten hebben na uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State formele rechtskracht gekregen.
Bij primair besluit van 13 april 2000 is - onder verwijzing naar de beslissing van 17 mei 1994 - de huidige aanvraag van 11 mei 2000 geweigerd.
Verweerder heeft zich in de beslissing op het bezwaarschrift op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden na de aanvragen.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser bij zijn nieuwe aanvraag en thans in beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen. Een nieuwe omstandigheid is niet gelegen in de vaststelling van de Regeling speciale ligplaatsvergunningen en evenmin in de omstandigheid dat de bestuursdwangbeschikking uit 1996 niet is uitgevoerd. Verweerder mocht de permanente ligplaatsvergunning derhalve op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) weigeren.
Het beroep [eiser 2]
[eiser 2] is eigenaar van het vaartuig met de naam Libertad. Bij besluit van 24 september 1996 heeft verweerder eiser een ontheffing verleend voor het verbod om met een pleziervaartuig langer dan 12 meter af te meren in het water van de Binnenstad en het Havenatlasgebied. Bij primair besluit van 20 maart 2000 heeft verweerder de door [eiser 2] op 18 november 1999 aangevraagde ligplaatsvergunning voor een woonboot geweigerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser een ontheffing verleend heeft gekregen voor een pleziervaartuig. Zo er al sprake is van een woonboot, is bewoning van het vaartuig pas aangevangen ver na de peildatum.
De rechtbank constateert dat eiser volgens het beleid van verweerder niet in aanmerking komt voor een ligplaatsvergunning. Eiser 2 heeft zijn vaartuig tenminste enige jaren gepresenteerd als een pleziervaartuig en heeft voorts blijkens het advies van de bezwaarcommissie bij brief van 2 februari 2000 verklaard nimmer op zijn vaartuig te hebben gewoond. Gelet hierop heeft verweerder de ligplaatsvergunning voor een woonboot op goede gronden kunnen weigeren.
Het beroep van [eiser 3]
[eiser 3] is eigenaar van het vaartuig met de naam ms Emmy. Hij heeft sinds 1984 als vrachtvaarder zijn thuishaven gehad in het gebied van de Havenatlas. Bij primair besluit van 30 maart 2000 heeft verweerder de aangevraagde ligplaatsvergunning geweigerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het vaartuig tot en met 1993 in gebruik is geweest als binnenschip/bedrijfsvaartuig en derhalve pas na de peildatum woonboot is geworden.
De rechtbank stelt vast dat uit de door [eiser 3] in beroep overgelegde gegevens blijkt dat hij zijn vaartuig tot en met 1993 in gebruik heeft gehad als binnenschip en hij eerst toen de vrachtvaart met de 'Emmy' definitief heeft beëindigd wegens instorten van de vrachtmarkt. Verweerder heeft het vaartuig derhalve als zodanig mogen aanmerken. Daaruit volgt dat het vaartuig op de peildatum niet als woonboot was aan te merken. Dat betekent dat verweerder conform het beleid heeft beslist. De omstandigheid dat [eiser 3] sinds 1989 steeds minder als vrachtvaarder heeft gefungeerd maakt dat niet anders.
Het beroep van [eiser 4]
[eiser 4] is eigenaar van het vaartuig met de naam ms Kay. Hij heeft sinds 1980 als vrachtvaarder zijn thuishaven gehad in het gebied van de Havenatlas. Bij besluit van 30 maart 2000 heeft verweerder de aanvraag voor een ligplaatsvergunning voor een woonboot geweigerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het vaartuig van [eiser 4] tenminste tot 1995 en ook in 1997 actief is geweest als binnenschip en dat derhalve op de peildatum geen woonboot was.
[eiser 4] heeft in beroep niet bestreden dat het vaartuig (ook) als binnenschip werd gebruikt. Nu [eiser 4] in een brief van 16 augustus 2000 ook zelf heeft verklaard met het vaartuig van 1980 tot 2000 als binnenschip te hebben gevaren heeft verweerder het vaartuig als binnenschip mogen aanmerken. Dat door medewerksters van de havendienst is gesignaleerd dat het vaartuig ook werd bewoond doet daar niet aan af. Verweerder heeft de gevraagde vergunning conform het beleid geweigerd.
Het beroep van [eiser 5]
[eiser 5] is eigenaar van het vaartuig met de naam ms Lis. De door hem aangevraagde ligplaatsvergunning is bij besluit van 30 maart 2000 geweigerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het vaartuig voor het eerst in november 1994 als woonschip is gesignaleerd.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken blijkt dat het vaartuig van [eiser 5] voor het eerst op 22 september 1989 te boek is gesteld. Nog daargelaten het feit dat daaruit niet opgemaakt kan worden dat het vaartuig destijds als woonboot in gebruik was, geconcludeerd dient te worden dat de eerste teboekstelling is gedaan na de peildatum. [eiser 5] heeft in beroep evenmin aannemelijk gemaakt dat hij met zijn vaartuig op de peildatum al ligplaats als woonboot had ingenomen. Verweerder heeft de ligplaatsvergunning conform het beleid geweigerd.
Het beroep van [eiser 6]
[eiser 6] is eigenaresse van het vaartuig met de naam ms Vagabonde. Haar aanvraag voor een ligplaatsvergunning is bij primair besluit van 30 maart 2000 geweigerd.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het schip tot en met 1989 in gebruik was als binnenschip. Eiseres bewoont het schip sinds 1992, maar is sinds 2 juli 1998 eigenaresse van het schip geworden.
De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat [eiser 6] of haar rechtsvoorganger het betreffende vaartuig eerder dan 1992 is gaan bewonen. Verweerder mocht er derhalve vanuit gaan dat [eiser 6] het vaartuig op de peildatum (nog) niet als woonboot in gebruik had genomen.
Het beroep van [eiser 7]
[eiser 7] is eigenaar van het vaartuig met de naam ms Corelca. Bij besluit van 14 juli 1995 heeft verweerder een ligplaatsvergunning voor een woonboot geweigerd, aangezien het vaartuig de status van een pleziervaartuig had. Bij primair besluit van 30 maart 2000 is de ligplaatsvergunning voor een woonboot andermaal geweigerd.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat een vergunning eerder is afgewezen, omdat het vaartuig een pleziervaartuig betrof. Dat besluit heeft formele rechtskracht.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat [eiser 7] bij zijn aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen, zodat verweerder deze op goede gronden heeft afgewezen.
Het beroep van [eiser 8]
[eiser 8] is sinds februari 1996 eigenaresse van het vaartuig met de naam ms Flamingo. Zij heeft met het vaartuig medio maart 1996 ligplaats ingenomen in het Havenatlasgebied. Bij primair besluit van 30 maart 2000 is de door haar aangevraagde ligplaatsvergunning geweigerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op een ligplaatsvergunning, omdat zij pas na de peildatum ligplaats heeft ingenomen. Zij heeft dat erkend. Nu vast staat dat eiseres eerst na de peildatum ligplaats heeft ingenomen in het Havenatlasgebied, voldoet zij niet aan de beleidsregels. Verweerder heeft de vergunning dan ook conform het beleid geweigerd.
Het beroep van [eiser 9]
[eiser 9] en [eiser 9 II] zijn sinds 1995 eigenaar van het vaartuig met de naam ms Deux Amis. Zij zijn sedertdien het vaartuig gaan bewonen. De door hen aangevraagde ligplaatsvergunning is bij primair besluit van 13 april 2000 geweigerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers geen recht hebben op een ligplaatsvergunning, omdat eisers het vaartuig in 1995 hebben gekocht en de vorige eigenaar het vaartuig in ieder geval tot en met 1990 als vrachtschip heeft gebruikt.
Eisers hebben niet bestreden dat de rechtsvoorganger van eisers het vaartuig als vrachtvaarder tot en met 1990 als binnenschip in gebruik heeft gehad. De rechtbank concludeert dat verweerder conform het beleid heeft beslist.
Het beroep van [eiser 10]
[eiser 10] is sinds 1987 eigenaresse van het vaartuig met de naam ms Arno Forever. Verweerder heeft bij besluiten van 21 juni 1994 en [eiser 10] gelast - onder aanzegging van bestuursdwang - om het in haar eigendom behorende vaartuig uit de Amsterdamse wateren te verwijderen. Tegen dat besluit heeft [eiser 10] een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank (welke voorziening is toegewezen). Naar aanleiding van het door haar ingediende bezwaarschrift is het primaire handhavingsbesluit ingetrokken. Tegen dat besluit heeft [eiser 10] beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is wegens het ontbreken van procesbelang ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 april 2000 is haar aanvraag voor een ligplaatsvergunning geweigerd.
Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar overwogen dat eiseres met haar vaartuig eerst in 1993 ligplaats heeft genomen in het Havenatlasgebied. Daarvoor lag het vaartuig in Amsterdam West. Het vaartuig is bovendien niet eerder dan 1995 als woonboot in gebruik genomen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in beide bovengenoemde gerechtelijke procedures de stelling heeft ingenomen dat de "Arno Forever" niet als woonboot moest worden aangemerkt, doch als stationerend vaartuig. De bezwaarschriftencommissie heeft op 21 oktober 1994 geconstateerd dat uitsluitend de kajuit als bewoonbare ruimte kon worden aangemerkt, zij het dat elementaire voorzieningen als douche, wc en keuken, ontbraken. Blijkens het advies van 2 december 1994 heeft de bezwaarschriftencommissie geconcludeerd dat geen sprake is van een woonschip. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet eerder dan 1995 haar vaartuig als woonboot in gebruik heeft genomen. De vergunning is dan ook conform het beleid geweigerd.
Het beroep van [eiser 11]
[eiser 11] is sinds 4 juli 1994 eigenaresse van het vaartuig met de naam ms Aemstelredam. Zij heeft op 18 juli 1994 ligplaats ingenomen in de Burgmeester van Vlugthaven. Bij besluit van 12 april 2000 heeft verweerder de door haar aangevraagde ligplaatsvergunning geweigerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser 11] pas in 1994 eigenaresse van het vaartuig is geworden en met dat vaartuig als woonschip nadien ligplaats in het Havenatlasgebied heeft ingenomen. Daarvoor is het vaartuig als vrachtschip in gebruik geweest, aldus verweerder.
Eiseres heeft in beroep aangegeven dat zij op 4 juli 1994 eigenaresse is geworden van de "Aemstelredam". Blijkens schrijven van 25 april 1997 heeft eiseres aangegeven dat het vaartuig door de vorige eigenaar, [E.M.v.O.], aanvankelijk in gebruik is geweest als vrachtschip en 'later' is aangemeerd aan de Prins Hendrikkade tegenover nummer 140. Niet aannemelijk is gemaakt dat haar rechtsvoorganger het vaartuig als woonboot gebruikt heeft. Verweerder mocht naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet de eigen verklaring van eiseres, de ligplaatsvergunning weigeren.
Het beroep van [eiser 12]
[eiser 12] is eigenaar van het vaartuig met de naam Risico. Bij besluit van 14 augustus 1998 heeft verweerder eiser een ontheffing verleend voor het verbod om met een pleziervaartuig langer dan 12 meter af te meren in het water van de Binnenstad en het Havenatlasgebied. Bij primair besluit van 30 maart 2000 heeft verweerder de door [eiser 12] aangevraagde ligplaatsvergunning voor een woonboot geweigerd.
Verweerder heeft zich in deze op het standpunt gesteld dat eiser een ontheffing verleend heeft gekregen voor een pleziervaartuig. Bovendien was het vaartuig tot 1992 in gebruik als woonschip in Nieuwersluis.
De rechtbank stelt vast dat [eiser 12] niet heeft betwist dat hij met zijn vaartuig tot 1992 in Nieuwersluis ligplaats heeft gehad. Hij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij op de peildatum in de Havenatlas in Amsterdam ligplaats had. Gelet daarop en gelet op het feit dat hij het vaartuig aan verweerder als pleziervaartuig heeft gepresenteerd concludeert de rechtbank dat verweerder heeft conform het beleid heeft beslist.
Het beroep van [eiser 13]
[eiser 13] is eigenaar van het vaartuig met de naam ms Bris. Bij besluit van 4 april 2000 is zijn aanvraag voor een ligplaatsvergunning geweigerd.
Vast staat dat [eiser 13] met zijn vaartuig sinds 1990 ligplaats in Amsterdam heeft genomen. Reeds daarom heeft hij volgens het door verweerder gevoerde beleid geen recht op een permanente ligplaatsvergunning. Verweerder mocht de aangevraagde vergunning derhalve weigeren.
Het beroep [eiser 14]
[eiser 14] is eigenaar van het vaartuig met de naam ms Bever. Bij primair besluit van 11 april 2000 is zijn aanvraag voor een ligplaatsvergunning geweigerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het vaartuig 'Bever' tot 1993 niet als woonboot, maar als bedrijfsvaartuig is aan te merken, aangezien hij het tot die tijd in gebruik had als charterschip en ten behoeve van scheepsreparaties.
Met verweerder stelt de rechtbank vast dat Van Callinge zijn vaartuigen, eerst de 'Vrouw Aaltje', en daarna de 'Bever', in gebruik heeft gehad als bedrijfsvaartuig en derhalve niet als woonboot. Immers, eiser heeft zelf verklaard de vaartuigen als 'werkschip' te gebruiken, althans te hebben gebruikt. Gelet daarop kon verweerder in redelijkheid de ligplaatsvergunning voor een woonboot weigeren.
Het beroep van [eiser 15]
[eiser 15] is eigenaar van het vaartuig met de naam ms Almar. Zijn aanvraag voor een ligplaatsvergunning is bij besluit van 24 mei 2000 geweigerd.
Blijkens een signaleringsrapport van de Sluis-brug- en havengelddienst is eisers vaartuig op 10 juni 1992 gesignaleerd als - niet bewoond - schip. [eiser 15] heeft slechts gesteld dat hij het vaartuig al voor tenminste 10 jaar als woonboot in gebruik heeft. Gelet daarop en gelet op het genoemde signaleringsrapport is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid de ligplaatsvergunning heeft kunnen weigeren.
Het beroep van [eiser 16]
[eiser 16] is sedert 20 december 1995 eigenaar van het vaartuig met de naam ms Eben Haezer. Verweerder heeft de door hem aangevraagde ligplaatsvergunning bij primair besluit van 11 mei 2000 geweigerd.
Verweerder heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat het vaartuig tot en met 1995 in gebruik is geweest als binnenschip/bedrijfsvaartuig. Daarna is het vaartuig woonboot geworden.
[eiser 16] heeft gesteld dat het vaartuig tot het einde van de jaren tachtig in gebruik is geweest als vrachtschip en dat het daarna als woonboot is gedoopt. Nu er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat het vaartuig 'Eben Haezer' eerder dan 1995 als woonboot ligplaats heeft gehad, heeft verweerder in redelijkheid de ligplaatsvergunning kunnen weigeren.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat geen van de voornoemde zaken aanleiding hebben gegeven om te wijken van het door verweerder gevoerde beleid op grond van het feit dat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden.
Het voorgaande overziende brengt de rechtbank tot het oordeel dat de bestreden besluiten door de gegeven motivering kunnen worden gedragen. Dat betekent dat de beroepen van eisers niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluiten. Zij zullen ongegrond worden verklaard.
Er is geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten. Evenmin is grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
- verklaart de beroepen ongegrond.
Gewezen door mr. M. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.F. Kuiken, griffier,
en openbaar gemaakt op:
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Conc: jfk
D: