ECLI:NL:RBAMS:2002:AE7549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/037887-01
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade

Op 12 september 2002 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2002. De telastelegging was gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 21 december 2001 in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was wat primair en subsidiair was telastegelegd, maar dat de verdachte wel schuldig was aan het meest subsidiair telastegelegde feit. De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn problematische achtergrond en geestelijke toestand, verantwoordelijk was voor zijn daden. De psychiater en psycholoog hadden vastgesteld dat de verdachte een ernstige persoonlijkheidsstoornis had, maar dat hij in staat was om de ongeoorloofdheid van zijn handelen in te zien, zij het in mindere mate dan een gemiddeld persoon. De rechtbank nam deze conclusie over en oordeelde dat de verdachte weliswaar verminderd toerekeningsvatbaar was, maar niet volledig ontlast kon worden van zijn verantwoordelijkheid.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen niet alleen het slachtoffer ernstig had mishandeld, maar ook had bijgedragen aan diens dood. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/037887-01
Datum uitspraak: 12 september 2002
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, 8e meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [L.] op 26 maart 1974,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [*****] te [L.].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2002.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting van 18 juni 2002 gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
--------------
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair, subsidiair en meer subsidiair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 21 december 2001 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg herhaaldelijk met (zeer) veel kracht tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door [J.M.J.F.O.], psychiater, opgemaakte Pro Justitiarapport d.d. 2 juli 2002, waarin verslag gedaan van het onderzoek dat is ingesteld naar de geestvermogens van verdachte en van het door [J.W.G.M.v.S.], psycholoog, opgemaakte Pro Justitiarapport d.d. 27 juni 2002 waarin verslag gedaan wordt van het psychologisch onderzoek dat is ingesteld omtrent de geestvermogens cq de persoonlijkheid van verdachte.
In bovengenoemde rapporten wordt - kort weergegeven - tot de volgende conclusie gekomen.
Verdachte heeft een chaotische en onveilige jeugd achter de rug. Zijn leven was ongestructureerd en hij kon niet terugvallen op zijn verzorgers; hij heeft nauwelijks steun en structuur gehad en werd aan zijn lot overgelaten. Hij realiseerde zich dat hij het zelf maar moest uitzoeken. Door de interactie met zijn verzorgers heeft verdachte een hechtingsstoornis ontwikkeld. Een innerlijk verhardingsproces waarbij alle teleurstellingen, maar ook andere gevoelens werden buitengesloten, zette zich in. Er is een forse stoornis van de persoonlijkheid ontstaan. Hij is een persoonlijkheidsgestoorde man, die door zijn charmante gedrag vaak sympathie zal oproepen, maar bij wie emoties flinterdun zijn. Hetgeen hij vertelt over mensen laat zien hoe gestoord de hechting is. De sterke afwijzing van mensen in zijn leven, na aanvankelijke aantrekking, is extreem. In het gedrag van verdachte zijn psychopathische trekken waarneembaar. Anderen worden ervaren als objecten in plaats van als subjecten.
Er is bij verdachte sprake van een intoxicatie van middelen en van een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale en in mindere mate borderline en narcistische kenmerken. Verdachte is ernstig persoonlijkheidsgestoord, hetgeen ook blijkt uit zijn gedrag na het delict. Om onrust, verveling, angst en ongenoegen te verminderen, worden door antisociale persoonlijkheidsgestoorden vaak intensief drugs en drank gebruikt. Mensen met een dergelijke gestoorde persoonlijkheid hebben moeite zich in te leven in anderen. Verdachte heeft niet het vermogen zich voldoende te kunnen inleven in wat er in een ander omgaat. Andere mensen worden emotioneel gereduceerd tot voorwerpen waar men iets van gedaan moet krijgen.
De psychiater en de psycholoog komen tot de - eensluidende - conclusie dat verdachte weliswaar de ongeoorloofdheid van het telastegelegde heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Hij kan als enigszins cq licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor het telastegelegde.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De verdachte heeft herhaalde malen aangevoerd dat het door hem gepleegde misdrijf te wijten is aan het overmatige drugs- en drankgebruik die nacht. Voorzover verdachte daarmee heeft willen aanvoeren dat het hem telastegelegde hem eigenlijk niet kan worden verweten omdat hij daardoor in een situatie is geraakt waarin hij de controle over zichzelf en de situatie is kwijtgeraakt, verwerpt de rechtbank die stelling. Hoewel het drank- en drugsgebruik gerelateerd is aan verdachtes persoonlijkheidsproblematiek, kan hij naar het oordeel van de rechtbank wel verantwoordelijk worden gehouden voor het gebruik van deze middelen. De ontremmende werking van dergelijke middelen is bekend. Door het overmatig gebruik van deze middelen heeft verdachte willens en wetens aanvaard dat hij de controle over zichzelf en de situatie zou verliezen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 21 december 2001 is [slachtoffer] op gruwelijke wijze in zijn eigen woning vermoord. Voorafgaand aan deze moord heeft verdachte samen met een ander ruzie met [slachtoffer] gemaakt. Deze ruzie escaleerde tot een vechtpartij waarbij verdachte en de medeverdachte het slachtoffer met voorbedachten rade en na kalm rustig overleg op ronduit schokkende wijze hebben geschopt en geslagen. Het slachtoffer dat op deze verschrikkelijke manier is mishandeld, moet - gelet op de manier waarop dat moet zijn gegaan - vreselijk hebben geleden.
Verdachte heeft tijd genoeg gehad om zich over zijn handelen te kunnen beraden maar is daar desondanks mee doorgegaan dan wel in latere fase opnieuw mee aangevangen. Samen met een ander heeft hij [slachtoffer] geschopt en geslagen tegen vitale delen van diens lichaam. Hij heeft nagelaten doeltreffend in te grijpen ook niet toen hij zelf het geweld tegen [slachtoffer] had gestaakt, zelfs niet toen (hem) duidelijk werd dat het verkeerd zou gaan aflopen. Hij heeft zich ook geen enkele keer gedistantieerd van het excessieve geweld hoewel daar wel gelegenheid voor was. Verdachte heeft zich wel gerealiseerd dat hij en zijn mededader te ver waren gegaan en hij heeft, nadat het slachtoffer door toedoen van de medeverdachte is overleden, geholpen het lijk op te ruimen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zich te gedragen zoals hij heeft gedaan, niettegenstaande hetgeen bewezen verklaard is, welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden als gevolg van die gedragingen.
Verdachte heeft door zijn manier van handelen er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het menselijk leven en in het bijzonder niet voor dat van het slachtoffer [slachtoffer] en bijzonder minachtend over hem te hebben gedacht. De rechtbank is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met de conclusie van de psycholoog en psychiater dat verdachte ten aanzien van het telastegelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Voorts laat de rechtbank meewegen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitieel Documentatieregister niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het als primair, subsidiair en meer subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meest subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Wit, voorzitter,
mrs. C.M.E. de Koning en A.J.R.M. Vermolen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2002.