RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/127220-01
Datum uitspraak: 5 november 2002
op tegenspraak
van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer D, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te Kenitra (Marokko) op 2 december 1970,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2002.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 september 2001 te Amsterdam gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, perceel [adres], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen fl. 300,-- en twee ringen en een horloge, toebehorende aan[slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft vastgepakt door zijn armen met kracht om het bovenlichaam van die [slachtoffer] te slaan en vervolgens die [slachtoffer] aldus op te tillen en die [slachtoffer] vervolgens met kracht en met haar gezicht naar voren in een kleine kast heeft geduwd en vervolgens die kast heeft afgesloten tengevolge waarvan die [slachtoffer] gebroken ribben en een geperforeerde long en een gebroken stuitje en uitgebreide weefselbeschadiging en inwendig bloedverlies heeft bekomen, hetgeen de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad
hij op 3 september 2001 te Amsterdam opzettelijk[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] vastgepakt door zijn armen met kracht om het bovenlichaam van die [slachtoffer] te slaan en vervolgens die [slachtoffer] aldus opgetild en die [slachtoffer] vervolgens met kracht met haar gezicht naar voren in een kleine kast geduwd en vervolgens die kast afgesloten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] gebroken ribben en een geperforeerde long en een gebroken stuitje en uitgebreide weefselbeschadiging en inwendig bloedverlies heeft bekomen, hetgeen de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4.1 De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4.2 Nadere bewijsoverweging
Verdachte heeft -kort samengevat- verklaard dat hij samen met twee mededaders heeft ingebroken in de woning van het slachtoffer. Volgens de verklaringen van de verdachte is door één van deze mededaders gewelddadig opgetreden tegen het slachtoffer, ten gevolge waarvan het slachtoffer uiteindelijk is overleden. De politie heeft ondanks langdurig en diepgaand onderzoek de door verdachte aangeduide mededaders niet kunnen achterhalen, terwijl ook overigens van hen geen sporen zijn gevonden. Dit betekent dat het bestaan van deze mededaders geen andere bron kent dan de verklaringen van de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte omtrent deze mededaders op belangrijke onderdelen verschillende en soms zelfs tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
a. Omtrent het uiterlijk van de bedoelde mededaders:
Verdachte heeft omtrent de ene mededader verklaard (p. 144-148) dat zij blond haar heeft, terwijl hij op een ander moment over heeft verklaard (p. 161) dat zij donkerbruin/zwart haar heeft. Voorts heeft verdachte over deze mededader verklaard (p. 151) dat zij Mica heet, terwijl hij later heeft verklaard (p. 683) dat zij Mischja heet.
Over de andere medeverdachte (volgens verdachte Sascha genaamd) heeft verdachte verklaard (p. 144-148) dat hij kort blond haar heeft, terwijl hij later verklaart (p. 368) dat hij donker/zwart haar heeft.
b. Omtrent hetgeen aan de inbraak vooraf ging:
Verdachte heeft eerst verklaard (p. 144) dat Mica naar hem is toegekomen met de mededeling dat zij een woning wist waar geld te halen was en dat zij vervolgens aan de verdachte heeft gevraagd of hij mee wilde gaan. Later verklaart verdachte (p. 161) dat Mica hem niet gevraagd heeft om mee te gaan naar de woning, volgens die verklaring zou Mica naar de verdachte zijn toegekomen met de mededeling dat zij een huis wist waar geld was, waarna verdachte zelf tegen haar zei dat hij meeging omdat hij dacht dat het wel makkelijk zou zijn.
c. Omtrent de inbraak:
Verdachte heeft verklaard (p. 145) dat hij eerst de huiskamer, daarna de keuken en toen de slaapkamer heeft doorzocht. In de slaapkamer heeft Sascha gezegd dat hij daar al gekeken had. Later verklaart verdachte (p. 154) dat hij begonnen is in de slaapkamer, daarna de keuken en toen de woonkamer heeft doorzocht, waar de mededaders toen ook aan het zoeken waren.
Gelet op deze verschillen, en somstijds tegenstrijdigheden, waarvoor verdachte geen redelijke verklaring heeft kunnen geven, komt het de rechtbank onvoldoende geloofwaardig voor dat verdachte de inbraak samen met de door hem genoemde mededaders heeft gepleegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte het telastegelegde alleen heeft gepleegd en rekent die inbraak en al hetgeen zich tijdens die inbraak in de woning van het slachtoffer heeft afgespeeld dan ook verdachte als enige dader aan.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft het 88-jarige slachtoffer 's nachts in haar woning overvallen. Hij heeft haar - terwijl zij voor de verdachte op generlei wijze enige bedreiging vormde - op ruwe wijze in een veel te kleine kast geduwd en haar daar opgesloten gehouden waardoor zij onherstelbaar letsel heeft bekomen waaraan zij is overleden. Daarbij had het slachtoffer alleen oog voor het eventueel te behalen geldelijk gewin, aan het leed van het bejaarde slachtoffer is verdachte volledig voorbij gegaan.
De enige blijk van medeleven bestaat uit het feit dat verdachte het slachtoffer op enig moment uit de kast heeft gehaald. Het is verdachte echter ernstig aan te rekenen dat hij daarna niet de hulpdiensten heeft gewaarschuwd maar het slachtoffer in ernstig hulpbehoevende toestand, zij was toen immers stervende, heeft achtergelaten.
De onverwachte en gewelddadige dood van het slachtoffer laat diepe sporen na in het leven van de nabestaanden en de andere mensen in de nabijheid van het slachtoffer. Verdachte heeft aangetoond geen respect voor het menselijk leven te hebben.
Door het handelen van verdachte is de samenleving ernstig geschokt. Dit handelen draagt er bovendien toe bij dat de reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister, eerder is veroordeeld voor vermogens-delicten waarbij geweld is gebruikt.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 55, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.P. de Ridder, voorzitter,
mrs. C. Bleeker en A.C. Loman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.E.M. Natrop-van de Ven, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2002.