P/BB
vonnis 21 november 2002
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r KG 02/2625 P v a n:
[eiser], wonende te A.,
e i s e r bij dagvaarding van 13 november 2002,
procureur mr. S.F. Kalff,
de besloten vennootschap QUOTE PUBLISHING B.V., gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e ,
procureur mr. M.Ch. Kaaks.
Ter terechtzitting van 14 november 2002 heeft eiser, verder te noemen [eiser], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen Quote, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
Na verder debat hebben partijen stukken overgelegd voor vonniswijzing.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. [eiser] is een vastgoedhandelaar die investeert in onroerend goed in binnen- en buitenland.
b. Quote is uitgeefster van het maandblad Quote. Quote geeft daarnaast éénmaal per jaar de Quote 500 uit, een tijdschrift dat gewijd is aan de 500 rijkste Nederlanders. Deze mensen worden genoemd met vermelding van hun geschat vermogen en een klein commentaar. Over een aantal van hen is een uitgebreider artikel opgenomen. Bij een groot aantal vermelde personen is een foto geplaatst van de betreffende persoon.
c. In de Quote 500 van 2002, hierna de Quote 500, staat naast de vermelding van [eiser] op de 36ste plaats van de rijkste Nederlanders op pagina 48 een artikel omtrent zijn persoon, getiteld "Stille Willem". Bij dit artikel is een foto met het portret van [eiser] geplaatst.
De foto is genomen tijdens een besloten gelegenheid, te weten een liefdadigheidsgala van Stichting Vrienden van de Thuiszorg.
d. Op 11 oktober 2002 heeft er in het bijzijn van twee journalisten van Quote en de media-adviseur van [eiser] een vraaggesprek met [eiser] plaatsgevonden dat in het decembernummer van Quote gepubliceerd zal worden. Op 16 oktober 2002 heeft Quote het conceptartikel ter controle aan [eiser] voorgelegd. Hierop heeft zowel [eiser] zelf als zijn raadsman op 17 oktober 2002 aan Quote een uitgebreide reactie geschreven, met wijzigingen die volgens [eiser] in het conceptartikel doorgevoerd dienen te worden.
e. De raadsman van [eiser] heeft Quote bij brief van 8 november 2002 gesommeerd hem schriftelijk mede te delen af te zullen zien van verdere openbaarmakingen van het portret van [eiser] in Quote, althans van enige andere verspreiding van foto's met het portret van [eiser], de genoemde foto's af te geven, genoemde Quote 500 binnen drie werkdagen uit de handel te nemen, alsmede de persoonlijke gegevens (namen en adressen) uit de conceptpublicatie van het decembernummer te verwijderen. In voornoemde brief is tevens namens [eiser] verzocht om inzage van het conceptartikel teneinde te kunnen controleren of de wijzigingen zoals besproken zijn doorgevoerd. Op deze sommatie is door Quote niet gereageerd.
2. [eiser] vordert -zakelijk weergegeven- Quote:
a. te bevelen om de Quote 500 binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis uit de handel te (doen) nemen en te houden en de openbaarmaking, verveelvoudiging en distributie daarvan te staken en gestaakt te houden;
b. te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis volledige, gespecificeerde en correcte opgave te doen van:
- de oplage van het nummer Quote 500,
- de omvang van haar abonneebestand,
- de verkochte aantallen tijdschriften van het nummer Quote 500, onder overlegging van de relevante administratieve bewijsstukken;
c. primair te verbieden foto's met het portret van [eiser] openbaar te maken,
subsidiair te verbieden een foto met het portret van [eiser] openbaar te maken bij het artikel dat in het eerstvolgende nummer van Quote zal worden gepubliceerd;
d. te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan de raadsman van [eiser] schriftelijk te berichten dat zij de persoonlijke gegevens (persoons- en adresgegevens) van [eiser] en zijn familie zoals opgenomen in de conceptpublicatie voor het decembernummer zal verwijderen;
e. te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de definitieve tekst van het te publiceren artikel in het decembernummer van Quote aan de raadsman van [eiser] over te leggen ter controle van de gemaakte afspraken;
f. al het voorgaande op straffe van een dwangsom;
e. te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 30.000,= binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, als voorschot op de schade die [eiser] lijdt terzake van de door hem te nemen extra veiligheidsmaatregelen.
3. [eiser] stelt ter ondersteuning van zijn vorderingen -samengevat- het volgende. Quote heeft door het plaatsen van de foto met het portret van [eiser] zonder over de daartoe benodigde toestemming te beschikken onrechtmatig gehandeld, althans wanprestatie geleverd. Ter zake van de openbaarmaking van het portret van [eiser] schendt Quote volgens [eiser] zijn portretrecht ex artikel 21 Auteurswet (AW). [eiser] heeft een redelijk belang om zich tegen de openbaarmaking van zijn portret te verzetten, gelegen in de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en meer in het bijzonder in de bescherming en veiligheid van hem en zijn familieleden. [eiser] heeft in dit verband gesteld dat hij geen public figure is die al eerder herkenbaar in beeld is gebracht en dat het een feit van algemene bekendheid is dat vermogende personen zoals hij een verhoogde kans lopen ontvoerd of afgeperst te worden. Ook ter zake van de tussen partijen gemaakte afspraken over het niet publiceren van adresgegevens geldt volgens [eiser] dat Quote onrechtmatig handelt dan wel wanprestatie pleegt. Door het tegen de gemaakte afspraken in openbaar maken van zijn adresgegevens en die van zijn familieleden brengt Quote [eiser] en zijn familie willens en wetens in gevaar, althans vergroot zij willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop, aldus [eiser]. Ten slotte heeft [eiser] ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding gesteld dat hij zich door de openbaarmaking van zijn portret en persoonlijke gegevens genoodzaakt heeft gezien extra veiligheidsmaatregelen te treffen, op welke schade hij thans een voorschot vordert.
4. Ter afwering van de vorderingen van [eiser] heeft Quote primair aangevoerd dat [eiser] geen redelijk belang heeft bij zijn verzet tegen openbaarmaking van de foto met zijn portret erop, nu van een concrete relatie tussen de publicatie van zijn portret en mogelijke bedreigingen geen sprake is. De algemene stelling van [eiser] dat vermogende personen meer risico lopen ontvoerd te worden is daarvoor volgens Quote onvoldoende. Dat [eiser] volgens zijn zeggen in het verleden reeds ernstig is bedreigd betekent dat deze bedreiging los staat van het gepubliceerde portret in Quote 500, aldus Quote. Voorts heeft Quote aangevoerd dat, mocht worden aangenomen dat [eiser] een redelijk belang heeft om zich tegen publicatie van de foto te verzetten, dit belang afgewogen dient te worden tegen het belang dat Quote op grond van artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 7 Grondwet heeft om gebruik te maken van haar journalistieke vrijheid. In dit verband heeft Quote aangevoerd dat de omstandigheden, dat [eiser] een bekende vastgoedmagnaat in Amsterdam is, die recentelijk veelvuldig in de publiciteit is geweest, en dat de artikelen die Quote aan hem gewijd heeft dan wel zal wijden een duidelijke nieuwswaarde hebben en bovendien feiten bevatten die direct het maatschappelijk belang raken, met zich brengen dat het belang van Quote om het portret van [eiser] bij de nieuwsartikelen te plaatsen zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om zich tegen die publicatie te verzetten.
Beoordeling van het geschil
5. Uitgangspunt is dat Quote aan het haar ingevolge artikel 10 EVRM toekomende recht op vrijheid van meningsuiting in beginsel de vrijheid ontleent haar ter beschikking staand fotomateriaal te publiceren. Zij dient daarbij echter rekening te houden met de rechten en vrijheden van anderen, zoals het recht van [eiser] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.
6. Nu vaststaat dat [eiser] geen toestemming voor publicatie van zijn portret heeft gegeven - en bij Quote zelfs bekend was dat hij zich steeds heeft verzet tegen publicatie van zijn portret - worden zijn belangen onmiskenbaar geschaad. De publicatie moet immers worden aangemerkt als een inbreuk op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM. Dit betekent echter niet zonder meer dat hij zich overeenkomstig artikel 21 AW kan verzetten tegen publicatie. Het antwoord op de vraag of die openbaarmaking jegens hem onrechtmatig is, kan slechts worden gevonden door een afweging die met inachtneming van alle bijzonderheden van het gegeven geval ertoe strekt na te gaan welk van beide fundamentele rechten in dit geval zwaarder weegt.
7. Bij deze afweging zijn de volgende omstandigheden van belang.
- [eiser] is geen publiek figuur. Hij heeft nimmer de publiciteit gezocht, noch heeft hij een beroep dat die publiciteit meebrengt.
- Zijn portret is niet eerder gepubliceerd. De foto in FEM van 5 oktober 2002 is zo onduidelijk en weinig gelijkend dat deze niet als een portret van [eiser] valt aan te merken. Zijn gezicht is derhalve onbekend bij het publiek.
- Het gepubliceerde portret is neutraal en geeft geen bijzonderheden over zijn privé-leven prijs.
- [eiser] is in het recente verleden (vóór het publiceren van zijn portret) een aantal malen bedreigd, op grond waarvan hij veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Niet uit te sluiten valt dat het bekend worden van zijn uiterlijk een negatief effect op zijn veiligheid heeft.
- [eiser] is de laatste maanden in de publiciteit gekomen door publicaties en een televisieprogramma, waarin werd gesteld dat [eiser] contacten met de onderwereld onderhoudt en zich schuldig zou maken aan witwaspraktijken.
- De foto is geplaatst bij een artikel waarin wederom melding wordt gemaakt van de verdenkingen van criminele activiteiten.
- [eiser] is nimmer veroordeeld. Er loopt ook geen strafrechtelijke vervolging.
8. Een afweging van voormelde fundamentele rechten met inachtneming van de hiervoor genoemde omstandigheden leidt tot het oordeel dat het recht van [eiser] verschoond te blijven van een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer in de vorm van publicatie van zijn portret met mogelijke risico's voor zijn persoonlijke veiligheid, zwaarder weegt dan het belang van Quote bij haar recht op vrije meningsuiting. De publicatie van het portret van [eiser] is dan ook in strijd met artikel 21 AW. De vordering van [eiser] als omschreven onder I van het petitum van de dagvaarding is derhalve toewijsbaar. Hierbij kan het te geven gebod op niet meer betrekking hebben dan op handelingen die in de macht van Quote liggen. Aangezien Quote niet in staat is om reeds geleverde exemplaren tegen de wil van de afnemers terug te halen, zal het gevorderde gebod als na te melden worden geformuleerd. De gevraagde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
9. De vordering onder II zal slechts worden toegewezen voor zover de gevraagde gegevens nodig zijn voor het kunnen controleren van de nakoming van het onder I te geven gebod. Ten aanzien van de gevorderde overlegging van administratieve bescheiden zal worden bepaald dat Quote zal kunnen volstaan met het overleggen van een door een register-accountant gewaarmerkte opgave. Ook hier zal de gevorderde dwangsom worden gematigd en gemaximeerd.
10. De vordering onder III moet worden afgewezen, nu bij iedere publicatie voormelde afweging opnieuw zal moeten worden gemaakt. Ook voor het decembernummer van Quote kan deze afweging nog niet worden gemaakt, aangezien zich bij de stukken slechts een deel van het bewuste artikel in conceptvorm en zonder opmaak, kop of foto's bevindt.
11. De vordering onder IV moet eveneens worden afgewezen. [eiser] heeft daarbij immers geen belang, nu Quote ter zitting heeft verklaard dat bedoelde gegevens in het uiteindelijke artikel niet voorkomen.
12. De vordering onder V komt evenmin voor toewijzing in aanmerking, nu niet is gesteld of gebleken dat tussen partijen is afgesproken dat [eiser] de definitieve tekst nog ter controle zou krijgen en er ook overigens voor toewijzing hiervan geen rechtsgrond is.
13. De vordering onder VI wordt ook afgewezen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door Quote heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de publicatie van zijn portret extra veiligheidsmaatregelen heeft moeten treffen. De bedreigingen dateren immers al van voor de publicatie en niet duidelijk is waarom zijn portret tot meer of verdergaande beveiliging heeft geleid of zou moeten leiden.
14. Quote zal als de op het belangrijkste punt in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING IN KORT GEDING
I. Beveelt Quote om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis aan al haar afnemers, niet zijnde particulieren, schriftelijk te berichten dat op last van de voorzieningenrechter de Quote 500 van 2002 uit de handel genomen moet worden, onder het gelijktijdig aanbod de nog aanwezige exemplaren tegen betaling van zowel de door de afnemer betaalde prijs als de portokosten terug te nemen en voorts om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis de openbaarmaking, verveelvoudiging en distributie van de Quote 500 van 2002 te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,= voor iedere overtreding van dit bevel, met een maximum van € 100.000,=;
II. Beveelt Quote om binnen vier weken na betekening van dit vonnis een volledige en correcte door een register-accountant gewaarmerkte opgave te doen van de oplage van Quote 500 van 2002, het aantal van de door haar geleverde exemplaren, het aantal van haar afnemers, het aantal van de door haar gezonden brieven aan die afnemers als onder I. bedoeld, waarbij uit de verklaring moet blijken dat aan alle afnemers deze brief is gezonden, onder overlegging van één voorbeeld van de door haar aan die afnemers gezonden brief, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag dat Quote hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,=;
III. Veroordeelt Quote in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 647,56 aan verschotten, waaronder € 570,= wegens vastrecht en op € 703,= aan salaris procureur.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
V. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 21 november 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.