parketnummer: 13/124365-01
datum uitspraak: 27 november 2002
van de rechtbank Amsterdam, zevende meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op 11 oktober 1977,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2002.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
op 26 oktober 2001 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven met die opzet met een vuurwapen vanuit een rijdende auto meermalen in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] heeft geschoten;
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 26 oktober 2001 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Bos en Lommerweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het naar die [slachtoffer 1] toelopen en dicht bij die [slachtoffer 1] gaan staan en uit het richten van een vuurwapen op genoemde [slachtoffer 1] en uit het meermalen schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en het stompen in het gezicht van genoemde [slachtoffer 1] en uit het slaan met een hard voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] en uit het schoppen in de zij en in het gezicht van die op de grond liggende [slachtoffer 1].
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
op 3 januari 2002 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, kaliber 9x19 mm en munitie van categorie III, te weten 25 patronen merk S&B, kaliber 9 mm luger en 15 patronen, merk Geco, kaliber 9 mm luger, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:
op 26 oktober 2001 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een autoband toebehorende aan E.H.M. [B.] heeft vernield door vanuit een rijdende auto een kogel in die band te schieten.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In de nacht van 25 op 26 oktober 2001 heeft een vriend van verdachte ruzie gekregen met een andere hem onbekende man in een café. Nadat de andere man en zijn twee vrienden het café hadden verlaten, zijn verdachte en zijn vrienden ook naar buiten gelopen en is er vervolgens voor het café een vechtpartij ontstaan. Tijdens de vechtpartij, waarbij het slachtoffer is geslagen en geschopt, heeft verdachte een vuurwapen op het slachtoffer gericht. De beide groepen maakten vervolgens aanstalten de plek van de vechtpartij te verlaten. Het slachtoffer liep weg en verdachte stapte in een auto. Op het moment dat verdachte langs het slachtoffer reed, stapte hij uit de auto en richtte voor de tweede maal het vuurwapen op het slachtoffer. Nadat verdachte weer als passagier in de auto was gestapt, is de bestuurder van de auto weggereden en heeft vervolgens de auto gekeerd. Verdachte heeft daarna het raam geopend en over het dak van de auto vijftien keer geschoten in de richting van het slachtoffer en andere omstanders. Door uit een rijdende auto vijftien kogels af te vuren in een woonwijk, wetende dat zich mensen op de weg bevonden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand op een fatale plek zou kunnen worden geraakt met alle gevolgen van dien. Dat niemand is geraakt door de rondvliegende kogels is te danken aan omstandigheden buiten verdachte om.
Door een delict als onderhavige, gepleegd op de openbare weg, is de rechtsorde ernstig geschokt en ontstaan met name bij het slachtoffer gevoelens van onveiligheid. Daarnaast heeft de schietpartij grote onrust veroorzaakt bij de buurtbewoners. Dat het voorhanden hebben van vuurwapen een onaanvaardbaar risico is voor personen blijkt voorts uit een delict als onderhavige.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 en 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.134,45 (elfhonderdvierendertig euro en vijfenveertig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij betreffende een vergoeding voor materiële schade is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 141, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende op het adres [adres] te Amsterdam toe tot een bedrag van € 1.134,45 (elfhonderdvierendertig euro en vijfenveertig cent).
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]g, te betalen de som van € 1.134,45 (elfhonderdvierendertig euro en vijfenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen tot het bedrag € 1.134,45, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. T.G. van der Schroeff en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Veen, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2002.