Parketnummer: 13/051800-00
Datum uitspraak: 27 november 2002
van de rechtbank Amsterdam, 7e meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
geboren te Amsterdam op 26 oktober 1973,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2002.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting van 16 september 2002 gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Vast staat dat verdachte en aangeefster [slachtoffer] in de vroege ochtend van 27 mei 2000 na afloop van een avond uit in café de River in Uithoorn naar de woning van aangeefster [slachtoffer] zijn toegegaan, waarna zich handelingen van seksuele aard hebben afgespeeld. Volgens verdachte hadden deze handelingen een vrijwillig karakter, terwijl aangeefster stelt dat zij deze handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
De rechtbank is er niet in afdoende mate van overtuigd geraakt dat de aan verdachte ten laste gelegde seksuele handelingen vanaf het begin steeds tegen de wil van aangeefster [slachtoffer] zijn geweest. Wel is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte op zeker moment een grens heeft overschreden. Vanaf dat moment heeft hij tegen de wil van aangeefster gehandeld, die dat toen ook duidelijk aan hem kenbaar heeft gemaakt. Het moment waarop verdachte deze grens overschreed is niet meer precies vast te stellen en moet daarom ten voordele van verdachte worden bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster in elk geval het onder feit 1 ten laste gelegde binnendringen van haar vagina onvrijwillig ondergaan, nu het hier gaat om de meest verstrekkende handeling, terwijl in de onderbroek van aangeefster bloed is aangetroffen. De rechtbank acht overigens niet bewezen dat verdachte vervolgens nog daadwerkelijk zijn penis tegen de vagina van aangeefster heeft geduwd, als onder feit 2 ten laste gelegd. De verklaringen van verdachte en van aangeefster bieden daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
Eerder al - mogelijk nog in de "vrijwillige fase" - had verdachte aangeefster al bij haar jas gepakt en tegen een schuur gezet. De daaruit voortvloeiende feitelijke situatie heeft naar het oordeel van de rechtbank ertoe bijgedragen dat aangeefster zich uiteindelijk gedwongen zag het duwen door verdachte van zijn vingers in haar vagina te ondergaan.
Om bovenstaande redenen moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank acht evenwel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 27 mei 2000 te Uithoorn door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] aan haar jas vastgepakt en met haar rug tegen een schuur gezet en een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen.
Verdachte had moeten begrijpen dat door te handelen zoals in de bewezenverklaring opgenomen en door zijn fysieke overwicht, hij het voor het tien jaar jongere, minderjarige slachtoffer onmogelijk maakte weerstand te bieden tegen de door haar ongewenste seksuele handelingen. Hij had de door het slachtoffer aangegeven grenzen van het toelaatbare in acht behoren te nemen. Door zulks te verzuimen heeft hij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden.
Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat aannemelijk is dat in het onderhavige geval sprake is van een uit de hand gelopen vrijage die aanvankelijk een vrijwillig karakter had. Blijkens het te zijnen name gestelde Uittreksel Justitieel Documentatieregister van 8 januari 2002 is verdachte voorts niet eerder veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit.
Gelet op bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, in beginsel gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt echter in aanmerking dat sinds de criminal charge in deze zaak (het politieverhoor van verdachte op 26 juli 2000) en de datum van vonniswijzing van heden twee jaren en vier maanden zijn verstreken, hetgeen berust op omstandigheden die voor rekening komen van het Openbaar Ministerie. Hierdoor is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden. De rechtbank zal dan ook op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering de hoogte van de straf matigen in dier voege dat de straf geheel voorwaardelijk wordt opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 300,00 (driehonderd euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing (bij verstek)
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 MAANDEN.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende op het adres
[adres] tot een bedrag van € 300 (driehonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen de som van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.V.T. de Bie, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en C.M. Degenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2002.