Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 9 juli 2002 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 51.2002:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
[ ],
voorheen gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Bij brief met bijlagen van 19 februari 2002 heeft [ ], hierna een klacht ingediend tegen [ ], voorheen gerechtsdeurwaarder te [ ], hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij aangetekende brief van 17 mei 2002, uitgereikt op 21 mei 2002, is de gerechtsdeurwaarder opgeroepen voor de zitting van 4 juni 2002.
Voormelde oproep is met de aantekening niet afgehaald van de PTT retour ontvangen.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 juni 2002, alwaar klaagster wel en de gerechtsdeurwaarder niet is verschenen.
Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 9 juli 2002.
Gronden van de beslissing
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.
a) Bij exploot van 10 november 1997 heeft de gerechtsdeurwaarder een op 16 maart 1994 door de rechtbank te [ ] gegeven beschikking betekend aan de ex-echtgenoot van klaagster met het bevel aan de inhoud van de beschikking te voldoen. In de beschikking wordt onder rechtsoverweging 4.3. overwogen dat wanneer de man niet vrijwillig de bij beschikking vastgestelde bedragen betaalt, hij de daarvoor te maken executiekosten dient te betalen.
b) Bij exploot van 19 december 1997 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van de ex-echtgenoot van klaagster executoriaal beslag gelegd op diens AAW/AOW-uitkering wegens achterstallige alimentatie.
c) Bij brief van 22 december 1997 heeft de gerechtsdeurwaarder de kosten van betekening en bevel, het derden arrest, de betekening van het beslag en opgave uitkerende instantie vermeerderd met de BTW voor in totaalƒ 482,50 bij klaagster in rekening gebracht, welk bedrag door klaagster op 5 januari 1999 aan de gerechtsdeurwaarder is overgemaakt.
d) Bij brief van 12 augustus 1998 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster onder meer geschreven: "In opgemelde zaak heb ik thans voor u in mindering mogen ontvangen ƒ 4250,00. Conform uw verzoek zal ik thans tussentijds aan u laten overmaken ƒ 4250,00."
e) Na daartoe door klaagster en/of haar advocaat in de periode van 12 augustus 1998 tot en met 26 oktober 1999 diverse malen te zijn aangeschreven en aangemaand heeft de gerechtsdeurwaarder het aan klaagster toekomende bedrag op 4 november 1999 voldaan.
f) Bij brief van 10 februari 2000 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder aan de advocaat van klaagster onder meer geschreven: "Conform ons telefonisch onderhoud van gisteren treft u onderstaand aan en overzicht van de schuld per heden. (…..). Van het bedrag ad ƒ 14570,30 is reeds afgedragen ƒ 9700,00 zodat resteert ƒ 4870,30. Van dit bedrag zal een gedeelte aan (…..) afgedragen gaan worden. De hoogte hiervan weet ik niet doch zal door [ ] vastgesteld worden."
g) Bij brief van 30 maart 2000 heeft de advocaat van klaagster een andere gerechtsdeurwaarder verzocht de verdere executie van de betalingsachterstand van de gerechtsdeurwaarder over te nemen, welke opdracht bij brief van 8 mei 2000 door de andere gerechtsdeurwaarder is bevestigd.
h) Na daartoe door de advocaat van klaagster diverse malen te zijn herinnerd en aangemaand heeft de gerechtsdeurwaarder op 11 augustus 2000 een specificatie en zijn declaratie aan klaagster doen toekomen, en het aan klaagster nog toekomende bedrag op 12 maart 2001 voldaan. In de declaratie wordt aan klaagster een bedrag van ƒ 2568,05 aan incassoprovisie in rekening gebracht.
3.1. Samengevat wordt geklaagd over het feit dat de gerechtsdeurwaarder ondanks daartoe strekkende verzoeken en ondanks door de gerechtsdeurwaarder gedane toezeggingen de door hem geïnde gelden uit hoofde van hem overhandigde rechterlijke vonnissen niet dan wel eerst na daaraan diverse malen schriftelijk te zijn herinnerd en onder dreiging van het nemen van rechtsmaatregelen aan klaagster heeft afgedragen. Daarnaast wordt geklaagd over de (hoogte van) de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte incassokosten en de beslagkosten die in rekening zijn gebracht bij klaagster, welke kosten in rekening hadden moeten worden gebracht bij haar ex-echtgenoot, aldus klaagster.
4. Ontvankelijkheid van de klacht
4.1. Op 15 juli 2001 is inwerking getreden de Gerechtsdeurwaarderswet. Met betrekking tot het bij deze wet geregelde tuchtrecht, kent de wet geen overgangsregeling. Blijkens de memorie van toelichting is de vraag of er al dan niet in een overgangsregeling zou moeten worden voorzien uitvoerig aan de orde geweest tijdens de parlementaire behandeling van deze wet. De wetgever heeft het ontbreken daarvan gemotiveerd door te wijzen op het feit dat met name de zware tuchtrechtelijke sancties die door de tuchtrechter kunnen worden opgelegd op één lijn met strafrechtelijke sancties kunnen worden gesteld. Nu volgens de Grondwet geen enkele gedraging met terugwerkende kracht strafbaar kan worden gesteld, kunnen gedragingen die dateren van vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet niet binnen het bereik van het in deze wet geregelde tuchtrecht vallen en zal de nieuwe tuchtrechter niet kunnen oordelen over zaken van vóór de van inwerkingtreding van de wet, aldus de wetgever.
4.2. Uit de stukken blijkt dat het hier betreft gedragingen van de gerechtsdeurwaarder welke zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001. Op grond van het voorgaande kan klaagster niet in haar klacht worden ontvangen.
5. Beoordeling ten overvloede
5.1. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Bij de beoordeling van de klacht dat de gerechtsdeurwaarder de door hem geïncasseerde bedragen niet tijdig heeft doorbetaald, geldt als uitgangspunt dat de gerechtsdeurwaarder ook onder de oude regelgeving er voor zorg diende te dragen dat de door hem geïnde bedragen tijdig aan de rechthebbende werden uitgekeerd. Dit klemt temeer daar het hier betrof betalingen uit hoofde van (achterstallige) alimentatie. Op grond van de feiten staat vast dat de gerechtsdeurwaarder gedurende een lange periode door hem in opdracht van klaagster op grond van rechterlijke beslissingen geïncasseerde gelden niet tijdig aan klaagster heeft doorbetaald. Ten aanzien van de betaling daarvan zijn door de gerechtsdeurwaarder vele malen toezeggingen gedaan die vervolgens door hem eerst na aanmaningen of dreigen met rechtsmaatregelen zijn nagekomen.
5.2. Ten aanzien van de beslagkosten geldt dat deze, mede gelet op hetgeen in de door de rechtbank op 16 maart 1994 gegeven beschikking in rechtsoverweging 4.3. op dat punt is overwogen, door de gerechtsdeurwaarder bij de debiteur in rekening hadden moeten worden gebracht. Dat hij deze door klaagster voorgeschoten kosten niet aan haar heeft terugbetaald, is derhalve onjuist.
5.3. Ten aanzien van de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte incassokosten geldt dat klaagster onweersproken heeft gesteld dat tijdens twee inleidende gesprekken in november 1997 met de gerechtsdeurwaarder de kosten van de incasso uitdrukkelijk ter sprake zijn gebracht in welke gesprekken door de gerechtsdeurwaarder is toegezegd dat alle kosten op de debiteur verhaald zouden worden.
5.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen kan echter een en ander slechts leiden tot de navolgende beslissing.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- Verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klachten.
Aldus gegeven door mr. M.M. Beins, voorzitter, mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis, (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2002 in tegenwoordigheid van de secretaris, F.C.H. Krieger.
w.g. F.C.H. Krieger w.g. M.M. Beins
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.