ECLI:NL:RBAMS:2003:AF5196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/009020-02
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens niet bewezenverklaring van telastegelegde feiten

In de strafzaak voor de Rechtbank Amsterdam, met parketnummer 13/009020-02, heeft de rechtbank op 27 februari 2003 uitspraak gedaan na beraadslaging over de terechtzittingen van 11, 12 en 13 februari 2003. De verdachte was aangeklaagd op basis van een dagvaarding die als bijlage aan het vonnis was gehecht. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding niet geldig was en dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging. Dit betrof onder andere de stelling dat de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 per 1 januari 2002 was vervallen, waardoor de telastelegging geen strafbaar feit meer kon opleveren. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en verwees naar eerdere beslissingen die op de zittingen waren genomen.

De rechtbank heeft ook het verweer van de verdediging overwogen dat het onderzoek dat leidde tot de telastelegging niet volgens de regels was verlopen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor onregelmatigheden en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat de telastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle telastegelegde feiten, te weten 1, 2, 3, 4, 5 en 6.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, evenals de eisen van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken. De rechtbank heeft de beslissing op de openbare terechtzitting van 27 februari 2003 uitgesproken, waarbij de voorzitter en de rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/009020-02
Datum uitspraak: 27 februari 2003
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer EXTRA, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [woonplaats], en aldaar feitelijk verblijvende.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11, 12 en 13 februari 2003.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft bij pleidooi haar preliminaire verweren die tot nietigheid van de dagvaarding of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zouden moeten leiden, herhaald. Ter terechtzitting van 11 februari 2003 heeft de rechtbank reeds haar beslissingen op deze verweren uitgesproken. Voor de inhoud van deze beslissingen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal ter terechtzitting. Met betrekking tot één verweer had de rechtbank nog geen definitieve uitspraak gedaan.
Het gaat om het navolgende verweer:
Ter terechtzitting heeft de verdediging ten aanzien van het onder 1. telastegelegde aangevoerd dat de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 per 1 januari 2002 is komen te vervallen en het telastegelegde, gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, geen strafbaar feit meer kan opleveren. De officier van justitie had derhalve niet meer tot vervolging over mogen gaan hetgeen, aldus de raadsman, ten aanzien van het onder
1. telastegelegde zal dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel tot nietigheid van de dagvaarding.
De rechtbank overweegt het volgende:
Op het moment dat de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 op 1 januari 2002 is komen te vervallen, is op dezelfde datum de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Artikel 58 van deze wet regelt de meldingen door de werkgever aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergelijkbaar met het oude artikel 91 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997. Artikel 3 van het onderliggende Besluit melding sociale verzekeringen dat de meldingsplicht binnen een termijn van één maand regelt,
is op 23 februari 2002 in werking getreden en is vergelijkbaar met de oude wetgeving die op 9 mei 1997 in werking trad. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Voorts heeft de verdediging het verweer gevoerd dat de start van het onderzoek dat uiteindelijk tot onderhavige telastelegging heeft geleid niet geheel volgens de regels is gelopen en dat de feitelijke gang van zaken in het proces-verbaal relaas onjuist is weergegeven. Een en ander zou volgens de verdediging hebben geleid tot misbruik van bevoegdheden en derhalve zou de officier van justitie niet ontvankelijk moeten worden verklaard in haar vervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende:
De rechtbank gaat uit van hetgeen is neergelegd door verbalisanten in de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal d.d. 8 februari 2001 en 12 december 2001 en herhaalt hetgeen de rechtbank op 12 november 2002 op de regiezitting heeft uitgesproken:
Vaststaat dat naar aanleiding van het zogeheten Cupido onderzoek vraagtekens waren gerezen omtrent de melding van dienstverbanden van medewerkers die verbonden waren aan STIDA. Er volgde nader onderzoek en er is onder andere gerapporteerd aan twee wethouders. Een en ander is vervolgens ook nog aan de orde geweest in het driehoeksoverleg. Op 22 mei 2000 is door de officier van justitie besloten tot een strafrechtelijk onderzoek. Voorts is besloten dat dit onderzoek op 13 november 2000 zou worden overgedragen aan de Dienst Centrale Recherche van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland onder leiding van de Amsterdamse officier van justitie. Van enige onregelmatigheid zoals door de raadsman gesteld is de rechtbank niet gebleken. Het verweer wordt verworpen.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1., 2., 3., 4., 5. en 6. is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart het onder 1., 2., 3., 4., 5. en 6. telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J.L.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en A.C. Loman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Felix, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2003.