ECLI:NL:RBAMS:2003:AF9275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 03/559 SR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontruiming van asielzoekerscentrum door asielzoeker met beëindigde opvangvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2003 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een asielzoeker, aangeduid als [gedaagde]. De asielzoeker verbleef in het Asielzoekerscentrum (AZC) te Laren, maar zijn opvangvoorzieningen waren beëindigd door het COA op basis van onvoldoende medewerking aan zijn terugkeer naar Algerije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielzoeker zijn asielaanvraag had uitgeprocedeerd en dat hij op 15 maart 2000 was afgewezen. Ondanks meerdere verzoeken van de IND om mee te werken aan zijn terugkeer, had de asielzoeker geen adequate stappen ondernomen om zijn vertrek te faciliteren. Het COA vorderde in kort geding dat de asielzoeker binnen drie dagen het AZC zou ontruimen, met de mogelijkheid om de sterke arm in te schakelen indien nodig. De rechtbank oordeelde dat de asielzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij wel degelijk had meegewerkt aan zijn terugkeer. Echter, de rechtbank besloot dat de ontruiming pas kon plaatsvinden nadat de uitkomst van een bestuursrechtelijke procedure bekend was, waarin de asielzoeker een voorlopige voorziening had aangevraagd tegen de beëindiging van zijn opvang. De rechtbank heeft de vordering van het COA voorwaardelijk toegewezen en de kostenveroordeling afhankelijk gesteld van de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure.

Uitspraak

SR/AV
vonnis 24 april 2003
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r KG 03/559 SR v a n:
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
e i s e r e s bij dagvaarding van 3 april 2003,
procureur mr. L.P. Broekveldt,
advocaat mr. N. Abu Ghazaleh, te 's-Gravenhage,
t e g e n :
[gedaagde], wonende althans verblijvende te Laren,
g e d a a g d e ,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer
advocaat mr. R.J.C. Bindels te Utrecht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 15 april 2003 heeft eiseres, verder te noemen COA, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Ge-daagde, verder te noemen [gedaagde], heeft verweer gevoerd met conclusie tot wei-gering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen stukken overge-legd voor vonniswijzing.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. Het COA draagt op grond van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers en an-dere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna Rva) zorg voor de centrale opvang van asielzoekers. De opvang door het COA omvat onder meer het verlenen van onder-dak in een opvangcentrum. In dit kader verblijft [gedaagde] in het Asiel Zoe-kers Centrum Crailo te Laren (hierna het AZC).
b. [gedaagde] stelt dat hij afkomstig is uit Algerije.
c. [gedaagde] is voor wat betreft zijn asielaanvraag uitgeprocedeerd. Op 15 maart 2000 zijn door de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Amsterdam, zijn aanvraag "toelating als vluchte-ling in Nederland" en zijn aanvraag "verle-ning van een vergunning tot verblijf" definitief afgewezen.
d. Op 30 maart 2000 heeft de IND een last tot uitzetting van [gedaagde] ver-strekt.
e. Op 6 juni 2000 heeft [gedaagde] aan de Regiopolitie Midden- en West Bra-bant, team vreemdelingenzorg en allochtonenbeleid, twee vliegtickets en zijn Algerijnse identiteitskaart ([nummer]) overhandigd.
f. Bij brief van 6 juni 2000 heeft de IND aan de Vreemdelingendienst Hilversum gemeld:
- dat op 6 juni 2000 [gedaagde] bij de Algerijnse ambassade is gepresen-teerd;
- dat de Algerijnse ambassade de Laisser Passer aanvraag van [gedaagde] in onderzoek genomen heeft en
- dat - zodra de IND antwoord van de ambassade heeft ontvangen - de Vreem-delingendienst Hilversum hierover bericht zal ontvangen van de IND.
g. Op 19 november 2002 heeft de IND met [gedaagde] een terugkeergesprek ge-voerd en is hij gewezen op de consequentie van het niet of onvoldoende mee-werken aan zijn terugkeer.
h. Bij brief van 29 november 2002 heeft de IND het COA bericht dat [gedaagde] niet (voldoende) meewerkt aan het verkrijgen van een (vervangend) reis- of identi-teitsbewijs dat nodig is om terug te keren naar zijn land van herkomst. Het COA is verzocht alle voorzieningen die [gedaagde] in het kader van de Rva ontvangt te beëindigen.
i. Op 24 december 2002 heeft het COA [gedaagde] gehoord op haar voorne-men de Rva voorzieningen te beëindigen. [gedaagde] heeft meegedeeld dat hij wel heeft meegewerkt aan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst.
j. Op 14 januari 2003 heeft het COA [gedaagde] schriftelijk meegedeeld dat hij onvoldoende meewerkt aan terugkeer en dat het COA de Rva-voorzieningen beëin-digt. Op 20 februari 2003 is deze beschikking aan [gedaagde] uitge-reikt.
k. Op 18 maart 2003 is door [gedaagde] bij de Vreemdelingenkamer van de rechtbank Utrecht beroep ingesteld tegen de beëindigingsbeslissing van 14 ja-nuari 2003. Hij heeft connex de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter ge-vraagd bij wege van voorlopige voorziening de rechtsgevolgen van de beëindi-gingsbeslissing van 14 januari 2003 te schorsen.
l. Bij aangetekende brief van 7 maart 2003 heeft de raadsvrouw van het COA [gedaagde] gesommeerd binnen 3 dagen na dagtekening van dat schrijven het AZC te verlaten.
m. [gedaagde] heeft aan de sommatie van het COA niet voldaan en verblijft thans nog in het AZC.
2. Het COA vordert - kort gezegd - [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het AZC te ontruimen, zo nodig met machti-ging van het COA om daarbij de sterke arm in te schakelen, met veroorde-ling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3. Zij stelt daartoe - samengevat - het volgende. In het onderhavige geval is artikel III van het wijzigingsbesluit van de Rva van 27 maart 2001 van belang. In dit artikel is de beëindiging van de opvangvoorzieningen van het COA gekoppeld aan het mo-ment waarop de asielzoeker ingevolge een last tot uitzetting is aange-zegd Neder-land te verlaten. Verder stelt het hier van toepassing zijnde Stappenplan III de bij-komende voorwaarde dat moet vaststaan, dat de betrokken vreemdeling geen of on-voldoende medewerking verleent aan zijn terugkeer naar het land van herkomst. De vreemdeling heeft een eigen verantwoordelijkheid om terugkeer naar zijn land van herkomst mogelijk te maken. Beschikt hij niet over reisdocumenten, dan dient hij zelf alle informatie en eventuele documenten te verstrekken die nodig zijn voor een Laissez Passer. Van medewerking in de zin van het Stappenplan III is eerst dan sprake, indien de vreemdeling alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om deze ter kennis te brengen van de tot het afgeven van deze do-cumenten in staat zijnde autoriteiten.
4. [gedaagde] heeft niet aangetoond dat hij voldoende medewerking heeft ver-leend. Hij heeft na zijn bezoek aan de Algerijnse ambassade bijna drie jaar stilge-zeten. Pas in maart 2003 - dus na het terugkeergesprek en daarom te laat - heeft hij om een reactie van de ambassade verzocht. Als hij al contact heeft gezocht met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), waar geen bewijs voor is, heeft hij dat slechts gedaan met als doel te emigreren naar Canada en niet om terug te keren naar Algerije. Voordat het beëindi-gingsbe-sluit werd genomen, is [gedaagde] gehoord. Tijdens dit gesprek heeft hij ge-meld dat het hem bekend was dat hij Ne-derland diende te verlaten, maar dat hij -buiten het bezoek aan de Algerijnse am-bassade - geen actie had ondernomen om (vervangende) reisdocumenten te verkrij-gen, omdat hij niet wil terugkeren naar zijn land. Het COA voert verder aan dat als [gedaagde] had gewild, hij - met hulp van de IOM - allang in Algerije had kunnen zijn. Het beëindigingsbesluit van 14 januari 2003 is op goede gronden ge-nomen. Het beroep bij de Vreemdelingenkamer van de rechtbank Utrecht heeft geen kans van slagen. [gedaagde] verblijft zonder recht of titel in het AZC en handelt daarmee onrechtmatig jegens het COA.
5. Het COA heeft een spoedeisend belang bij het vrijkomen van woonruimte in het AZC ten behoeve van asielzoekers, die daar wel recht op hebben. De instroom van asielzoekers is weliswaar verminderd, maar dit leidt niet automatisch tot een ver-minderde druk op de opvang. Het COA biedt namelijk vooral opvang aan asielzoe-kers, die al enige tijd in de asielprocedure zitten. Bovendien is de bezettingsgraad in de opvang toegenomen door de opvang van Dublin-claimanten. Voorts is de op-vangcapaciteit - door inkrimping en sluiting van opvangvoorzieningen - per saldo aanzienlijk afgenomen en zal zij over de eerste vier maanden van 2003 verder af-nemen met duizenden plaatsen. Daarnaast speelt een financieel belang: de Rva-ver-strekkingen aan rechtmatig verwijderbare asielzoekers worden eerst stopgezet, in-dien de asielzoeker ook daadwerkelijk uit de opvang is ontruimd. De kosten van de opvang lopen door totdat de ontruiming in rechte geëf-fectueerd is. De uitkomst van het beroep tegen de beëindigingsbeslissing, noch de uitkomst van de door Khech-khouche verzochte bestuursrechtelijke voorlopige voorziening kan dan ook worden afgewacht. Dit temeer omdat het beroep en de voorlopige voorziening tezamen en in ieder geval niet vóór juni 2003 worden behandeld. Er is nog geen zittingsdatum bepaald.
6. [gedaagde] heeft betwist dat hij onvoldoende medewerking zou hebben ver-leend aan zijn terugkeer. Hij heeft de benodigde identiteitsgegevens overgelegd aan de Algerijnse ambassade, heeft de Algerijnse ambassade verzocht hem een reisdo-cument te verschaffen en heeft de Vreemdelingendienst verzocht hem te in-formeren omtrent de gang van zaken. Het niet willen terugkeren naar Algerije kan niet ge-lijkgesteld worden met het niet verlenen van medewerking aan zijn terugkeer. [gedaagde] heeft alles wat in redelijkheid van hem gevergd kon worden gedaan teneinde de terugkeer naar zijn land van her-komst te bewerkstelligen, maar deze in-spanningen hebben tot niets geleid.
BEOORDELING VAN HET GESCHIL
7. Op grond van art. III van het wijzigingsbesluit van de Rva van 27 maart 2001 is de beëindiging van de opvangvoorzieningen gekoppeld aan het moment, waarop de asielzoeker ingevolge een last tot uitzetting is aangezegd Nederland te verlaten. Uitgangspunt is voorts dat, op grond van het - in deze zaak van toepassing zijnde -
"Stappenplan", de opvang eerst daadwerkelijk wordt beëindigd, indien vast staat dat de betrokken asielzoeker niet heeft voldaan aan het zogenaamde "meewerkcrite-rium".
8. Op basis van de beschikking van het COA van 14 januari 2003 moet worden aan-genomen dat [gedaagde] na 23 januari 2003 in beginsel niet langer gerechtigd is om in het AZC te verblij-ven. [gedaagde] heeft echter betwist dat hij geen dan wel on-voldoende medewerking heeft verleend aan terugkeer naar Algerije en heeft tegen die beschikking van het COA beroep ingesteld en heeft daarbij bij wijze van voor-lopige voorziening ge-vraagd aan het beroep schorsende werking te verlenen. Het door [gedaagde] ingestelde be-roep, noch het door hem ingediende verzoek heb-ben schorsende werking. Op een dergelijk verzoek wordt echter naar zijn aard bin-nen afzienbare tijd beslist, zodat thans in het kader van een behoorlijke rechts-bede-ling (teneinde mogelijk tegenstrijdige beslissingen te voorkomen) geoordeeld wordt, dat de vordering tot ontruiming pas kan worden geëffectueerd nadat de uit-komst van de voorlopige voorzieningenprocedure bekend is én het verzoek om de voorlo-pige voorziening daarbij is afgewezen. Deze bestuursrechtelijke rechtsgang - die nu eenmaal open-staat - dient immers geëerbiedigd te worden. Het gaat niet aan om nu reeds in een civiel kort geding op voorhand de ontruiming onvoorwaardelijk toe te wijzen voor-uitlopend op de uitspraak van een bestuursrechtelijk kort geding. Van het COA kan worden verwacht - zeker ook gezien de tijd gedu-rende welke [gedaagde] al in het AZC verblijft - dat de bestuursrechtelijke rechtsgang om een voorlopige voorziening te verkrijgen serieus genomen wordt.
9. Als hiervoor al overwogen, dient in een bestuursrechtelijk kort geding naar zijn aard op korte termijn te worden beslist en wel voordat het beroep ten gronde wordt beoordeeld, bij gebreke waarvan een verzoek tot het treffen van een dergelijke voorziening zinloos is. Dat het bestuursrechtelijk kort geding (wellicht) niet op korte termijn zal plaatsvinden, noch dat de bestuurs-rechter dat kort geding gelijktij-dig met het beroep ten gronde beoordeelt, kan ten nadele van [gedaagde] strek-ken. Dit zou anders kunnen zijn wanneer het ver-zoek bij voorbaat tot mislukking is gedoemd, maar daarvan blijkt hier onvoldoende. Nu [gedaagde] zich tot de Al-gerijnse ambassade heeft gewend teneinde een reisdocument te verkrijgen en de Algerijnse ambassade hem gemeld heeft dat hij op nader bericht moest wachten, kan thans niet gezegd worden dat bij voorbaat zonder meer vaststaat, dat zijn verzoek in de bestuursrechtelijke procedure kansloos is.
10. De slotsom is dat in de gegeven omstandigheden het belang van [gedaagde] om de uitspraak in het bestuursrechtelijk kort geding af te wachten zwaarder weegt dan het belang van het COA bij een onmiddellijke en onvoorwaardelijke ontruiming. De ontruiming zal dan ook voorwaardelijk en als volgt worden toegewezen.
11. De kostenveroordeling zal afhankelijk worden gesteld van de uitkomst van het ver-zoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter, althans van het handhaven van dat verzoek door [gedaagde], een en ander als na te mel-den.
BESLISSING IN KORT GEDING
De voorzieningenrechter:
1. Veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis het AZC Crailo te Laren met al de zijnen en het zijne te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging van het COA om, zo [gedaagde] mocht nalaten aan de-ze veroordeling te voldoen, de nakoming daarvan af te dwingen met behulp van de sterke arm.
2. Bepaalt dat het COA aan de hiervoor onder 1 gegeven veroordeling geen rechten kan ontlenen, zolang [gedaagde] het schorsingsverzoek van 18 maart 2003 te-gen de beëindi-gingsbeslissing van 14 januari 2003 handhaaft en daarop door de sector bestuursrecht van deze rechtbank niet afwijzend is beslist.
3. Veroordeelt het COA - in het geval het onder 2 genoemde verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen - in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
- € 205,= aan vastrecht
- € 703,= aan salaris procureur.
4. Veroordeelt [gedaagde] - in het geval het onder 2 genoemde verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen dan wel in het geval [gedaagde] dat verzoek niet langer handhaaft - in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van het COA begroot op:
- € 81,16 aan exploitkosten,
- € 205,= aan vastrecht en
- € 703,= aan salaris procureur.
5. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
6. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 24 april 2003, in tegenwoordig-heid van de griffier.
Coll.: