ECLI:NL:RBAMS:2003:AF9349

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/4136 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en intrekking van uitkering op basis van het Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen Stichting Maror-gelden Overheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te New York, en het bestuur van de Stichting Maror-gelden Overheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van het Uitkeringsreglement, als plaatsvervanger van haar vader en moeder. De rechtbank oordeelde dat de vader van eiseres niet voldeed aan het woonplaatscriterium zoals gesteld in artikel 2 van het Uitkeringsreglement, dat vereist dat de belanghebbende gedurende de Tweede Wereldoorlog enige tijd woonplaats binnen het Koninkrijk in Nederland heeft gehad. Hierdoor kon eiseres geen aanspraak maken op een uitkering als plaatsvervanger van haar vader.

De rechtbank overwoog dat het bezwaar van eiseres tegen het besluit van verweerder, dat het primaire besluit had gehandhaafd, ontvankelijk maar ongegrond was. Verweerder had het bezwaar van eiseres op goede gronden ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank concludeerde dat eiseres onjuiste informatie had verschaft in haar aanvraag. Dit leidde tot de aanvankelijke toekenning van de uitkering, maar de rechtbank stelde vast dat de intrekking van de uitkering door verweerder gerechtvaardigd was op basis van artikel 9 van het Uitkeringsreglement.

De rechtbank concludeerde dat eiseres, door aan te geven dat zij plaatsvervanger was van zowel haar vader als haar moeder, impliciet had aangegeven dat haar ouders aan het woonplaatscriterium voldeden, wat onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verweerder hadden moeten weerhouden van intrekking en terugvordering van de verstrekte unit. De uitspraak benadrukt het belang van het woonplaatscriterium en de verantwoordelijkheid van aanvragers om correcte informatie te verstrekken.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 02/4136 BESLU
van:
[eiseres], wonende te New York (Verenigde Staten),
eiseres,
tegen:
het bestuur van de Stichting Maror-gelden Overheid, gevestigd te Amsterdam,
verweerder.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 13 september 2002 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 5 augustus 2002, met kenmerk Maror/FvM/239/bg/330.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 9 april 2003.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft op 8 januari 2001 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van het Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen Stichting Maror-gelden Overheid (verder: het Uitkeringsreglement), als plaatsvervanger van haar vader en moeder.
Bij besluit van 29 maart 2001 heeft verweerder haar een uitkering (unit) toegekend van ƒ 8.400,00 , als plaatsvervanger van haar vader.
Met betrekking tot de aanvraag van eiseres als plaatsvervanger van haar moeder is nader onderzoek verricht. Uit een aanvullende verklaring van eiseres van 20 april 2001, die is afgelegd in verband met dit nader onderzoek, is gebleken dat eiseres en haar ouders op 10 mei 1940 in Antwerpen woonden en van daaruit op 13 mei 1945 zijn gevlucht naar Frankrijk, Jamaica, West-Indië, Cuba en tenslotte Amerika.
Bij besluit van 20 augustus 2001 heeft verweerder zijn besluit van 29 maart 2001 ingetrokken en het uitgekeerde bedrag teruggevorderd, omdat is gebleken dat haar vader niet voldeed aan het in artikel 2 van het Uitkeringsreglement neergelegde woonplaatscriterium.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 12 april 2002 ontvankelijk, maar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat eiseres heeft aangegeven het besluit van 20 augustus 2001 niet te hebben ontvangen en middels een brief van 25 januari 2002, die eiseres op
12 april 2002 heeft ontvangen, op de hoogte is gekomen van het besluit van 20 augustus 2001. Niet kan worden vastgesteld dat eiseres het besluit wel tijdig heeft ontvangen, zodat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar wordt geacht door verweerder.
Vervolgens overweegt verweerder dat de vader van eiseres niet voldeed aan het in artikel 2 van het Uitkeringsreglement gestelde vereiste dat de belanghebbende gedurende de periode van de Tweede Wereldoorlog enige tijd woonplaats binnen het Koninkrijk in Nederland moet hebben gehad, zodat haar vader geen belanghebbende is in de zin van het Uitkeringsreglement. Eiseres kan dan ook geen aanspraak maken op een unit als plaatsvervanger van haar vader.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt - in navolging van haar uitspraak van 27 februari 2002 in de zaak met kenmerk AWB 01/2395 - vast dat het besluit van verweerder van 20 augustus 2002 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiseres op goede gronden ontvankelijk verklaard.
Als uitgangspunt bij de beoordeling van het geschil geldt dat het Uitkeringsreglement, bij gebreke van een wettelijke basis, heeft te gelden als concretisering van het beleidsvoornemen van het kabinet om te komen tot een financiële regeling voor een nader aangeduide groep van Joodse vervolgingsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. De rechtbank zal het bestreden besluit derhalve slechts marginaal toetsen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder sub h, van het Uitkeringsreglement wordt als plaatsvervanger aangemerkt de nog in leven zijnde weduwe of weduwnaar en kinderen van die belanghebbende, die is overleden voordat hij/zij een aanvraag heeft ingediend, voorzover de weduwe of weduwnaar en/of de kinderen zelf geen belanghebbende in de zin van artikel 2 van dit reglement zijn.
Ingevolge artikel 2 van het Uitkeringsreglement wordt de aanvrager slechts als belanghebbende aangemerkt indien hij onder meer voldoet aan het vereiste dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog enige tijd woonplaats binnen het Koninkrijk in Nederland heeft gehad.
Niet in geschil is dat de vader van eiseres niet aan dit criterium voldoet. Vaststaat daarmee dat eiseres geen recht heeft op een uitkering als plaatsvervanger van haar vader. De vraag die voorligt is of verweerder in redelijkheid het besluit van 29 maart 2001 heeft kunnen intrekken en de verstrekte unit heeft kunnen terugvorderen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Uitkeringsreglement kan verweerder een besluit tot toekenning van een (deel)unit herzien of intrekken indien:
a. de aanvrager aan wie een (deel)unit is toegekend onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft, waardoor de (deel)unit ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend;
b. het besluit tot toekenning van de (deel)unit anderszins onjuist was en de aanvrager dat wist of behoorde te weten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het vaststellen van dit criterium in het Uitkeringsreglement niet is getreden buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige geval het besluit tot toekenning van de unit zowel op grond van het onder a als onder b genoemde criterium kan worden ingetrokken.
Met betrekking tot de intrekkingsgrond onder a overweegt de rechtbank dat enkel onjuiste informatie kan worden verstrekt indien de vraagstelling op het aanvraagformulier voldoende duidelijk maakt om welke informatie met een bepaalde vraag wordt verzocht en dus met het antwoord op die vraag wordt verstrekt.
De rechtbank overweegt dat onderdeel B van het aanvraagformulier, dat ziet op plaatsvervanging, voldoende duidelijk maakt dat, indien een van de daargenoemde categorieën wordt aangekruist (vader, moeder en/of partner), daarmee wordt aangegeven dat de persoon wiens plaats men vervangt, voldoet aan het woonplaatscriterium. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat het woonplaatsvereiste mede in de meervoudsvorm is geformuleerd, hetgeen niet logisch zou zijn indien het alleen op de categorie ‘partner’ betrekking zou hebben, maar ook uit de toelichting in de met het aanvraagformulier toegezonden brochure. Uit het enkele feit dat het woonplaatsvereiste op een andere pagina, direct onder de categorie ‘partner’ staat, blijkt niet dat dit vereiste niet tevens betrekking heeft op de categorie ‘vader’ en ‘moeder’.
De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres, door op het aanvraagformulier bij onderdeel B aan te geven dat zij plaatsvervanger is van zowel haar vader als haar moeder, heeft aangegeven dat haar ouders aan het woonplaatscriterium voldeden, hetgeen onjuist is. Vaststaat dan ook dat eiseres onjuiste informatie heeft verschaft. Deze informatie heeft geleid tot de aanvankelijke toekenning van een unit. Hiermee is voldaan aan het vereiste van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Uitkeringsreglement. Het feit dat eiseres zich niet bewust was van het feit dat zij op deze wijze onjuiste informatie heeft verschaft, maakt dit niet anders.
Nu verweerder reeds op grond van het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Uitkeringsreglement het besluit van 29 maart 2001 heeft kunnen intrekken behoeft de vraag in hoeverre de intrekking had kunnen worden gebaseerd op artikel 9, aanhef en onder b, van het Uitkeringsreglement geen verdere bespreking.
Van de zijde van eiseres zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder in redelijkheid had moeten afzien van intrekking en terugvordering van de verstrekte unit. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. Zoals hiervoor reeds is overwogen blijkt uit de formulering van het aanvraagformulier en uit de meegezonden brochure voldoende duidelijk dat alleen recht bestaat op een unit indien de belanghebbende voldoet aan het woonplaatscriterium. Nu eiseres had kunnen en moeten weten dat moest worden voldaan aan het woonplaatscriterium en wist dat haar ouders in de relevante periode niet in Nederland hadden gewoond kan niet worden volgehouden dat zij erop mocht vertrouwen dat het besluit van verweerder niet zou worden ingetrokken. Het feit dat verweerder zelf de unit heeft toegekend doet hieraan niet af, nu verweerder aanvankelijk is afgegaan op de informatie uit het door eiseres ingevulde en ondertekende aanvraagformulier.
Het beroep zal op grond van het voorgaande ongegrond worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. A.W.P. Letschert,
in tegenwoordigheid van M.P. Osinga, griffier,
en openbaar gemaakt op: 8 mei 2003.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Coll.
DOC: B