Parketnummer: 13/047633-03
Datum uitspraak: 24 september 2003
van de rechtbank Amsterdam, 7de meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2003.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 juli 2003 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen negen pakken koffie, toebehorende aan Albert Heijn.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de maatregel.
De oplegging van de hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van negen pakken koffie bij de Albert Heijn.
Dit strafbare feit brengt overlast mee voor het benadeelde bedrijf en haar personeel.
De door verdachte gepleegde diefstal betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Verdachte is, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 juli 2003, in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Het feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Verdachte is al bijna twintig jaar verslaafd. Hij is op de middelbare school begonnen met het roken van cannabis. Vlak voor zijn eindexamen is hij heroïne en cocaïne gaan gebruiken. Verdachte erkent zijn verslavingsproblematiek en geeft in het na te noemen psychiatrisch rapport d.d. 15 augustus 2003 aan 1 tot 4 gram cocaïne en 1 tot 1,5 gram heroïne per dag te gebruiken.
De hierboven genoemde eerder door verdachte begane misdrijven, het door hem thans begane misdrijf en de omstandigheid dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan, hangen samen met zijn verslaving.
Gelet op de overlast die is veroorzaakt door de in het verleden door verdachte begane misdrijven en het misdrijf waarvoor hij thans terechtstaat, eist de veiligheid van goederen de oplegging van na te noemen maatregel.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van psychiater [psychiater], opgemaakt op 15 augustus 2003. Daarin wordt deelname aan het SOV-programma, gelet op het dwingende karakter ervan in combinatie met het feit dat verdachte vrijwillige hulp afhoudt, noodzakelijk geacht ter beëindiging van verdachtes verslavingsproblematiek.
De rechtbank heeft bovendien kennis genomen van de adviesrapportage van de Jellinek Justitiële Verslavingszorg d.d. 08 augustus 2003, opgemaakt door rapportrice [rapportrice]. De rapportrice is van mening dat het niet wenselijk is om betrokkene een drangtraject aan te bieden, nu verdachte zich moeilijk aan afspraken kan houden.
Gelet op het voorgaande en op het feit dat de vele aan verdachte in het verleden opgelegde strafrechtelijke sancties er niet toe hebben geleid dat hij zijn overlast veroorzakende gedrag heeft veranderd, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden passend en geboden is.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de maatregel in overweging genomen dat deze maatregel er niet alleen toe strekt om de ernstige overlast terug te dringen die gepaard gaat met door drugsverslaafden gepleegde strafbare feiten, maar ook om de individuele verslavingsproblematiek van verdachte - ten behoeve van zijn terugkeer in de maatschappij en met het oog op beëindiging van zijn recidive - op te lossen, althans beheersbaar te maken. De rechtbank is van oordeel dat er een reëel uitzicht bestaat op resocialisatie.
De rechtbank zal daarbij de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel, nu de deelname aan het gehele SOV-traject gedurende een periode van twee jaar een noodzakelijke voorwaarde is om de gewenste resocialisatie van verdachte in de maatschappij te kunnen bewerkstelligen.
De rechtbank bepaalt ten slotte ambtshalve dat het openbaar ministerie haar binnen twaalf maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis bericht over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel in de zin van artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de tijd van 2 (twee) jaar.
Bepaalt dat het openbaar ministerie binnen 12 (twaalf) maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis bericht over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.D.C. Ventevogel, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en J.G. Sillevis Smitt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2003.