5.1. De kantonrechter betrekt hetgeen partijen aan hun vordering en verweer ten gronde hebben gelegd zonder verder onderzoek of bewijslevering in de beoordeling van de zaak.
5.2. De kantonrechter is van oordeel dat Het Oosten voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] en degenen waarvoor zij als huurder verantwoordelijk is omwonenden ernstige hinder en overlast hebben aangedaan.
5.3. In dat verband kent de kantonrechter in de eerste plaats bewijswaarde toe aan het rapport van 25 augustus 2003 van [naam], brigadier van politie en buurtregisseur.
5.4. Dit rapport meldt een lange lijst van ongeregeldheden die sedert 2001 in de Burgemeester van Leeuwenlaan hebben plaats gevonden en waarin politieassistentie is verleend. Daarbij is sprake geweest van onderlinge pesterijen, vernielingen, mishandelingen, bedreigingen en openlijke geweldpleging. Incidenten hebben vaak plaats gevonden onder invloed van alcohol houdende drank. Ook [gedaagde] en haar gezinsleden worden daarbij aangemerkt als betrokken partij. Gemeld wordt ten aanzien van [gedaagde] dat in geval van overlast buurtbewoners daarvan niets durven te zeggen omdat zij bang zijn voor deze familie.
[gedaagde] wordt beschreven als regelmatig agressief naar haar eigen familie en buitenstaanders. Door de houding en de opmerkingen van [gedaagde] is de situatie op 19 augustus 2003 geescaleerd. De omgeving is bang voor [gedaagde] en zij vormt een probleem in de buurt.
Ook worden ongeregeldheden tussen de directe buren op [nummer] en het gezin van [gedaagde] gerelateerd. De buurtregisseur verklaart met deze families regelmatig gesprekken te hebben gevoerd en afspraken te hebben gemaakt om elkaar met rust te laten. Dit echter tevergeefs.
Uit het rapport blijkt dat er gaandeweg sprake is geweest van steeds meer geweld tussen deze buren en het gezin van [gedaagde].
Op 19 augustus 2003 hebben rond de woning van [gedaagde] zeer ernstige incidenten plaats gevonden waarbij er sprake is geweest van brandstichting. Het genoemde rapport relateert een woordenwisseling tussen [gedaagde] en een buurvrouw. Deze buurvrouw verklaart dat [gedaagde] haar met een ijzeren staaf op haar hoofd heeft willen slaan maar zij de slag kon afweren. Voorts dat [gedaagde] haar heeft toegevoegd: "Nu maak ik je dood". [gedaagde] heeft haar vervolgens aan de haren getrokken en in haar gezicht geslagen.
Daarna, zo wordt verklaard, heeft [gedaagde] de moeder van deze buurvrouw met gebalde vuist in het gezicht geslagen.
Het rapport vermeldt tenslotte dat de leefbaarheid en de veiligheid in de buurt met sprongen vooruit zal gaan indien een aantal families waaronder die van [gedaagde] verhuizen.
5.5. Ook kent de kantonrechter in dit kort geding bewijswaarde toe aan de ten kantore van de waarnemer van notaris Arts-Fisher getekende verklaringen van niet met name genoemde (voormalige) omwonenden die huurders zijn of zijn geweest van Het Oosten. Uit die verklaringen blijkt overduidelijk dat [gedaagde] en haar gezin al sinds jaar en dag vanuit en rond hun woning ernstige overlast jegens omwonenden veroorzaken en bij de omwonenden spanningen en angst oproepen. Ook blijkt daaruit dat [gedaagde] een duidelijke rol heeft gespeeld in de incidenten die op 19 augustus 2003 hebben plaatsgevonden. Voorts blijkt dat deze omwonenden niet openlijk durven klagen uit vrees voor represailles. Nu de eerder genoemde buurtregisseur [naam] ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk heeft verklaard dat deze verklaringen voor hem herkenbaar en correct de bevindingen en gevoelens van de omwonenden weergeven gaat de kantonrechter voorbij aan het door [gedaagde] gehanteerde argument dat het hier anonieme verklaringen betreft die terzijde moeten worden gelaten.
5.6. De kantonrechter verbindt aan het vorengaande, in onderlinge samenhang beschouwd, voorshands de conclusie dat [gedaagde] in de nakoming van haar verplichting jegens Het Oosten om omwonenden niet op eniger wijze hinder of overlast aan te doen ernstig is tekortgeschoten. Een daarop gebaseerde rechtsvordering is naar zijn aard spoedeisend en leent zich, ook in het onderhavige geval, voor een beslissing in kort geding.
De vraag is vervolgens of op basis van deze voorlopige conclusie geoordeeld kan worden dat de onderhavige vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopen daarop door toewijzing van de verlangde voorziening reeds nu gerechtvaardigd is. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daarbij het volgende.
5.7. Het betreft hier het tekortschieten in de nakoming van een essentiële verplichting die [gedaagde] als huurder nu eenmaal jegens haar verhuurder bij voortduring heeft. Daarbij moet [gedaagde] tegenover haar verhuurder ook verantwoordelijk worden gehouden voor misdragingen jegens omwonenden door degenen aan wie zij onderdak verschaft. Bovendien gaat het hier om gebeurtenissen die zich over een relatief lange termijn uitstrekken. De aard van de hier jegens de verhuurder miskende verplichting brengt mee dat dit tekortschieten van [gedaagde] Het Oosten de bevoegdheid geeft om ook zonder ingebrekestelling of verzuim in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te vorderen. [gedaagde] heeft van haar kant voorshands niet aannemelijk kunnen maken dat wegens de bijzondere aard of geringe betekenis van dit tekortschieten er hier sprake is van een uitzonderingsgeval waarin de toewijzing van een ontruimingsvordering achterwege zou moeten blijven. Gezien de ernst van de hinder en de overlast vormt ook het woonbelang van [gedaagde] geen argument om de balans uiteindelijk te haren gunste te doen doorslaan.
5.8. Ook heeft te gelden dat Het Oosten bij het tekortschieten van haar huurder in beginsel naar eigen inzicht gebruik kan maken en blijven maken van de haar ten dienste staande rechtsmaatregelen waaronder het instellen in kort geding van een vordering tot ontruiming van de woning. Daaraan doet niet af dat volgens [gedaagde] door het vertrek van haar directe buren na 19 augustus 2003 er geen verdere problemen meer met omwonenden zijn geweest.
De kantonrechter zal daarom de vordering toewijzen zoals hierna bepaald.
Bij het vaststellen van de ontruimingstermijn heeft de kantonrechter acht geslagen op de niet weerlegde stelling van Het Oosten dat de GG&GD Amsterdam met het voeren van de onderhavige procedure bekend is en bij toewijzing van de vordering zich zal inspannen om de opvang van [gedaagde] en de haren te regelen.