1. Dexia voert aan dat de overeenkomsten van effectenlease niet zijn te kwalificeren als koop op afbetaling en dus evenmin als huurkoop, zodat deze zaak niet ex artikel 93c Rv. tot het takenpakket van de kantonrechter behoort en naar de sector civiel van de rechtbank behoort te worden verwezen.
Zij stelt daartoe - samengevat - dat een effectenlease-overeenkomst niet gekwalificeerd moet worden als een koop op afbetaling. In de eerste plaats ziet de overeenkomst tussen partijen op effecten, zijnde vermogensrechten. Weliswaar bepaalt artikel 7A:1576 lid 5 BW dat het in de betreffende titel (lees: de vijfde titel A van boek 7A BW) bepaalde van overeenkomstig toepassing is op vermogensrechten, maar dit betreft een uitbreiding van de werkingssfeer van de bepalingen die op koop op afbetaling van toepassing zijn en niet een uitbreiding van de definitie koop op afbetaling.
Dexia stelt voorts dat de overeenkomst evenmin voldoet aan de drie overige voorwaarden als omschreven in art. 7A:1576 lid 1 BW.
Van aflevering is geen sprake, nu het bezit van de effecten niet is verschaft. De effectenleasecliënt kan niet over de effecten beschikken, de effectenleasecliënt kan niet zelf het aan de aandelen verbonden stemrecht uitoefenen, de effectenleasecliënt heeft geen rechtsreeks recht op dividenden. De effectenleasecliënt kan de aandelen ook niet vervreemden of bezwaren.
Dexia betwist ook dat betaling van de koopprijs van de effecten in termijnen is bedongen. De overeengekomen termijnbetalingen betreffen rentevergoedingen. De splitsing in de betaling van f. 100,00 enerzijds en de restantbetaling anderzijds is evenmin te beschouwen als een betaling in termijnen. Het bedrag van f. 100,00 is van volledig ondergeschikt belang. Bovendien dient betaling plaats te vinden op of omstreeks de laatste maand van de overeenkomst, zoals beschreven in rov. 1.4. Betaling ineens van het gehele restantbedrag is dan ook mogelijk. In de regel wordt het restantbedrag inclusief de termijn van f. 100,00 aan het einde van de overeenkomst verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
Dexia stelt tenslotte dat partijen geen eigendomsoverdracht beoogd hebben. Feitelijk vindt uitlevering van de effecten zelden plaats, omdat de effecten in de regel bij het einde van de overeenkomst worden verkocht en de opbrengst wordt verrekend met de aankoopprijs. Aldus bespaart de lessee zich bewaar- en transactiekosten. De lessee had geen verplichting tot afname van de aandelen. Een urgerende optie (een koopoptie met een lage uitoefenprijs) is evenmin bedongen. De overeenkomst voorziet juridisch noch economisch in de feitelijke verkrijging van de effecten.
2. Eegalease c.s. verzet zich tegen verwijzing en bepleit dat de kantonrechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Haar verweer wordt in het onderstaande opgenomen en beoordeeld.
3. Beslissend is het voorlopig oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de bevoegdheidsvraag, (artikel 71 lid 3 Rv). Daartoe wordt het volgende overwogen:
Vermogensrechten zijn krachtens het vijfde lid van art. 7A:1576 BW vatbaar voor koop op afbetaling, zoals de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis bij de invoering van die bepaling heeft beoogd. Effecten zijn te beschouwen als vermogensrechten en kunnen onderwerp zijn van koop op afbetaling en van huurkoop, zijnde het species van het genus koop op afbetaling. Titel 5A is mitsdien van toepassing. De vraag naar de reikwijdte van art. 1:88 BW is in dit incident niet aan de orde.
4. Geoordeeld wordt dat de overeenkomst aan de voorwaarden van huurkoop voldoet. Dexia miskent dat de aflevering van effecten aan een rechthebbende niet in stoffelijke vorm plaatsvindt, maar middels bijschrijving in de administratie van de betrokken instelling. Dexia heeft erkend dat in haar boekhouding een aantekening is geplaatst op de voet van art. 17 Wet Giraal Effectenverkeer (Wge), waarmee mag worden aangenomen dat zij aan haar leveringsverplichtingen jegens eisers heeft voldaan. De in rov. 1.7. en 1.8. aangehaalde bepalingen zijn niet anders te beschouwen dan als een eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 BW. Dat de eigendom van de effecten pas overgaat als eisers aan hun betalingsverplichtingen zouden voldoen, doet er niet aan af dat de levering heeft plaatsgehad.
5. Dexia betwist voorts ten onrechte dat de overeenkomst mede bestond uit termijnbetalingen. Daargelaten dat de overeenkomst de term "lease-termijnen" niet in rente- en aflossingsvergoedingen kwalificeert, is in het licht van de strekking van art. 7A:1576h BW niet relevant of die termijnen uitsluitend zagen op rente. In hetzelfde licht is van belang dat Legio Lease bij de totstandkoming van de lease-overeenkomst en de daarin vervatte termijnen kennelijk een huurkoopconstructie voor ogen stond. Een begrijpelijke uitleg waarom eisers in de voorlaatste maand een bedrag van ƒ100,00 dienden te voldoen heeft zij niet gegeven. In een door Eegalease c.s. overgelegde geanonimiseerde brief van Labouchère N.V., rechtsvoorganger van Dexia, aan een van haar klanten als antwoord op een tegen haar ingediende klacht kwalificeert zij zelf de overeenkomst ook als zodanig.
6. Dexia betwist tenslotte vruchteloos dat partijen geen eigendomsoverdracht hebben beoogd. Art. 5 van de overeenkomst en art. 2 in beide aangehaalde exemplaren van de bijzondere voorwaarden bepalen juist uitdrukkelijk dat eisers de eigendom van de aandelen "automatisch" verwerven zodra zij aan hun verplichtingen hebben voldaan. Volgens laatstgenoemde bepaling berust het risico van koersfluctuaties voorts expliciet bij de lessee, hetgeen te beschouwen is als een vorm van economisch eigendom. Bovendien kan de waarde van de effecten bij het einde van de looptijd in beginsel niet worden verzilverd zonder de eigendom daarvan. Dat op praktische gronden wordt gekozen voor verkoop en verrekening bij het einde van de overeenkomst, maakt het bovenstaande niet anders.
7. Op grond van het voor voorgaande wordt geoordeeld dat de hoofdzaak door de kantonsector behandeld en beslist moet worden. De vordering in het incident wordt afgewezen.
8. Een beslissing omtrent het voorwaardelijk voegingsincident wordt hier niet gegeven nu aan de voorwaarde, verwijzing naar de sector civiel, niet is voldaan.
9. De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.