ECLI:NL:RBAMS:2004:AP0431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/127086-03; 13/047463-02
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nader onderzoek in diefstalzaak Van Gogh museum

Op 1 juni 2004 heeft de Rechtbank Amsterdam een interlocutoir vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van de diefstal van twee schilderijen uit het Van Gogh museum. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft besloten dat er nader onderzoek moet worden verricht. Dit betreft onder andere technisch onderzoek naar een gat in de ruit van het museum, waar vermoedelijk de dader(s) doorheen zijn gegaan. De rechtbank heeft aangegeven dat deskundigen moeten worden ingeschakeld om te bepalen of het mogelijk was om door het gat naar binnen en naar buiten te klimmen zonder al te veel sporen achter te laten.

Daarnaast is er behoefte aan nader onderzoek naar celmateriaal dat is aangetroffen in een pet, die op straat is gevonden. Dit materiaal moet worden vergeleken met het DNA-profiel van een medeverdachte, aangezien er twijfels zijn over de betrouwbaarheid van het eerder gebruikte referentiemonster. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting heropend en geschorst, en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voor het uitvoeren van het noodzakelijke onderzoek. De hervatting van het onderzoek moet binnen negentig dagen na de uitspraak plaatsvinden.

De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld. De verdediging heeft aangevoerd dat er onvoldoende aanwijzingen waren om de verdachte als zodanig aan te merken en dat er onzorgvuldig is omgegaan met het bewijs. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende ernstige bezwaren waren om de toegepaste dwangmiddelen te rechtvaardigen. De officier van justitie heeft alle medewerking verleend om de verdachte kennis te laten nemen van de afgeluisterde telefoongesprekken, en de problemen die zijn ontstaan bij het afluisteren van deze gesprekken zijn niet aan de officier van justitie te wijten.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het onderzoek moet worden hervat en dat de verdachte tijdig moet worden opgeroepen voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer 13/127086-03 en 13/047463-02 (vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijk veroordeling)
Datum uitspraak: 1 juni 2004
op tegenspraak
INTERLOCUTOIR VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer C, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Haarlem” te Haarlem.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2004.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
Ontvankelijkheid officier van justitie.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft de raadsman een drietal punten aangevoerd.
Ten eerste stelt de raadsman dat bij de start van het onderzoek naar verdachte er onvoldoende aanwijzingen waren om zijn cliënt als verdachte aan te merken. De enige aanwijzingen waren de uitslag van het NFI van 6 februari 2003 ten aanzien van het aangetroffen DNA-profiel van [medeverdachte] en de CIE-informatie van 7 februari 2003 dat [medeverdachte] en [verdachte] de inbraak in het Van Goghmuseum zouden hebben gepleegd. Ten eerste kon deze informatie niet als zijnde betrouwbaar worden aangemerkt. Daarnaast waren er behalve genoemde aanwijzingen geen andere feiten en omstandigheden die dit konden ondersteunen of anderszins konden leiden naar verdachte. De raadsman is van mening dat de officier van justitie derhalve primair niet ontvankelijk dient te worden verklaard subsidiair dat de afgeluisterde telefoongesprekken en de observaties dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Voorts meent de raadsman dat er onzorgvuldig is omgegaan met de aangetroffen muts in het Van Goghmuseum en dat er ernstig rekening gehouden dient te worden met de mogelijkheid van contaminatie. Contra-expertise is niet meer mogelijk waardoor de officier van justitie thans niet ontvankelijk verklaard dient te worden dan wel dat de resultaten van het DNA-onderzoek op de muts uitgesloten dienen te worden als bewijs.
Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat nu zijn cliënt niet in de gelegenheid is gesteld om de cd-rom’s met daarop de afgeluisterde telefoongesprekken af te luisteren er sprake is van schending van het fair trial beginsel.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
1.
Jegens verdachte bestonden voldoende ernstige bezwaren die de uitoefening van de toegepaste dwangmiddelen, te weten de telefoontaps en de observaties, konden rechtvaardigen. De belastende CIE-informatie kon serieus worden genomen aangezien er een link werd gemaakt naar de [medeverdachte]. [medeverdachte] werd niet alleen door de informant als mededader genoemd, maar van [medeverdachte] werd tevens DNA-materiaal aangetroffen op de plaats delict. Bovendien waren er op de plaats delict voorhamers aangetroffen die soortgelijk waren aan voorhamers die in een ander onderzoek naar [medeverdachte] waren aangetroffen.
2.
Na het bekend worden van de resultaten van het DNA-onderzoek aan de muts op 9 december 2003 heeft de verdediging nooit om een bepaalde wijze van tegenonderzoek verzocht. Dat nader onderzoek in later stadium als gevolg van contaminatie minder of geen kans van slagen zou hebben is mogelijk, maar niet gesteld noch aannemelijk is gemaakt welk nadeel verdachte hierdoor heeft geleden. Daarbij is evenmin gesteld noch gebleken dat de eventuele contaminatie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een behoorlijke behandeling is veroorzaakt.
3.
Uit de behandeling ter terechtzitting is komen vast te staan - en ook door de verdediging met zoveel woorden erkend – dat de officier van justitie alle medewerking heeft verleend om verdachte kennis te laten nemen van de in deze zaak afgeluisterde telefoongesprekken. De betreffende cd-rom’s zijn immers aan de verdediging ter hand gesteld. Dat er vervolgens binnen het Huis van Bewaring waar verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, problemen zijn ontstaan bij het door verdachte laten uitluisteren van de cd-rom’s komt niet voor de verantwoordelijkheid van de officier van justitie. Tevens is ook niet gesteld noch gebleken dat de officier van justitie hier een voor de verdediging negatieve en/of verwijtbare rol heeft gespeeld. Dat de raadsman van verdachte zelf niet in staat is geweest de telefoongesprekken af te luisteren komt niet voor rekening van de officier van justitie, laat staan dat dit zijn ontvankelijkheid regardeert.
De rechtbank verwerpt mitsdien de door de raadsman gevoerde verweren.
3. Beraadslaging
Onder de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
1) De rechtbank acht het noodzakelijk dat nader onderzoek wordt verricht om vast te stellen dat er geen videobeelden zijn van een persoon die via een touw naar beneden glijdt. Dit kan bijvoorbeeld door het nogmaals - zo nodig door de politie laten - horen van[getuige]. [getuige] heeft namelijk verklaard (zaaksdossier pagina 32) dat via een digitale camera is vastgelegd dat één van de daders naar beneden is gegleden en dat hij dit zelf niet heeft gezien. Bij de rechter-commissaris op 15 maart 2004 heeft [getuige] verklaard (tweemaal, te weten op pagina 2 en 3) later op beelden te hebben gezien dat een man via touw naar beneden gleed. De vraag is of [getuige] meer heeft gezien dan te zien is op de CD-rom met de videobeelden die ter terechtzitting is getoond en zoals is verwoord op pagina 530 van het zaaksdossier (proces-verbaal uitwerking videobeelden).
In dit proces-verbaal staat namelijk gerelateerd dat er geen beelden zijn dat hij via het touw naar beneden glijdt.
2) Voorts dient nader technisch onderzoek te worden verricht ter zake van het gat in de ruit waarvan het vermoeden bestaat dat de dader(s) daardoor naar binnen en naar buiten is(zijn) gegaan. Dit dient te geschieden door een deskundige op het gebied van het soort glas dat in het raam zat om vastgesteld te krijgen of dit mogelijk is geweest. En zo ja, of dit ook mogelijk is zonder al te veel (vezel-) sporen achter te laten op of aan (het overgebleven gedeelte van) het raam. Hierbij dient niet alleen rekening te worden gehouden met de grootte van het gat van de ruit zoals dit na de inbraak is geconstateerd, maar ook met de (achtergebleven) restantscherven en met de situatie ter plaatse: aan de buitenzijde onder meer een verhoging met een bepaalde diepte (zoals zichtbaar op foto 16, zaaksdossier pagina 146) en aan de binnenzijde de zonwering achter het raam en de afstand van de vloer ten opzichte van de hoogte van het dak waar de daders vermoedelijk vandaan kwamen (een en ander zichtbaar op onder meer pagina 152 van het zaaksdossier). Het proces-verbaal van bevindingen van 19 april 2004 opgemaakt door [rechercheur N.] (zaaksdossier pagina 553) en zijn verklaring als getuige ter terechtzitting verschaft naar het oordeel van de rechtbank te dezer zake onvoldoende informatie. [rechercheur N.] heeft immers alleen verklaard dat het niet onmogelijk zou kunnen zijn om zo (via het verbuigen van het glas) door het gat naar binnen te klimmen. De rechtbank wil met name geïnformeerd worden of op dezelfde wijze als in het vorenstaande is aangegeven ook naar buiten gegaan kon worden door de dader of daders, al of niet in samenwerking met elkaar.
3) Tenslotte dient nader onderzoek te worden verricht naar het celmateriaal aangetroffen in de pet die is aangetroffen op straat ter hoogte van de vlaggenmast en die in de NFI-rapporten van 6 en 17 februari 2003 is geïdentificeerd als AKA 238. De rechtbank acht het van belang dat dit materiaal wordt vergeleken met het DNA-profiel van de [medeverdachte], nu is gebleken dat bij het eerdere onderzoek niet gebruik is gemaakt is van een op naam van [medeverdachte] vastgesteld referentiemonster, maar van een bepaald spermaspoor waarvan niet met zekerheid is vastgesteld dat dit spoor van [medeverdachte] afkomstig is.
Het onderzoek ter terechtzitting zal in verband met het bovenstaande dienen te worden hervat en te worden terug verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Om de klemmende reden dat genoemde nadere onderzoeken niet binnen één maand zullen zijn voltooid, zal de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting binnen negentig dagen moeten plaatsvinden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting.
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde onderzoek als hiervoor bedoeld te doen verrichten.
Beveelt dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nog nader te bepalen tijdstip, doch in elk geval binnen een termijn van negentig dagen na de dag van deze uitspraak.
Beveelt de oproeping van verdachte tegen het nader te bepalen tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan diens raadsman.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. L.C. Bachrach en C.M. Degenaar rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2004.