ECLI:NL:RBAMS:2004:AP0454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/127085-03
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodzakelijk nader onderzoek in diefstalzaak Van Gogh museum

In de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van de diefstal van twee schilderijen uit het Van Gogh museum, heeft de rechtbank Amsterdam op 1 juni 2004 een interlocutoir vonnis uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek naar de beschuldigingen niet volledig is geweest en acht het noodzakelijk dat er nader onderzoek wordt verricht. Dit onderzoek moet onder andere uitwijzen of er videobeelden zijn van een persoon die via een touw naar beneden glijdt, zoals verklaard door getuige [getuige1]. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er technisch onderzoek moet plaatsvinden naar het gat in de ruit, waar de dader(s) mogelijk doorheen zijn gegaan. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd door een deskundige op het gebied van glas om te bepalen of het mogelijk was om door het gat naar binnen en naar buiten te gaan zonder sporen achter te laten.

Daarnaast is er behoefte aan nader onderzoek naar celmateriaal dat is aangetroffen in een pet, die op straat is gevonden. Dit materiaal moet worden vergeleken met het DNA-profiel van de verdachte, aangezien bij eerdere onderzoeken geen referentiemonster van de verdachte is gebruikt. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en te schorsen, en de stukken in handen te stellen van de rechter-commissaris voor het benodigde onderzoek. De hervatting van het onderzoek moet binnen negentig dagen na de uitspraak plaatsvinden, en de verdachte zal tijdig worden opgeroepen voor de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/127085-03
Datum uitspraak: 1 juni 2004
op tegenspraak
INTERLOCUTOIR VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer C, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Nieuwegein” te Nieuwegein.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2004.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Beraadslaging
Onder de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek ten aanzien van het onder 1. telastegelegde niet volledig is geweest.
1) De rechtbank acht het noodzakelijk dat nader onderzoek wordt verricht om vast te stellen dat er geen videobeelden zijn van een persoon die via een touw naar beneden glijdt. Dit kan bijvoorbeeld door het nogmaals - zo nodig door de politie laten - horen van getuige [getuige1]. [getuige1] heeft namelijk verklaard (zaaksdossier pagina 32) dat via een digitale camera is vastgelegd dat één van de daders naar beneden is gegleden en dat hij dit zelf niet heeft gezien. Bij de rechter-commissaris op 15 maart 2004 heeft [getuige1] verklaard (tweemaal, te weten op pagina 2 en 3) later op beelden te hebben gezien dat een man via touw naar beneden gleed. De vraag is of [getuige1] meer heeft gezien dan te zien is op de CD-rom met de videobeelden die ter terechtzitting is getoond en zoals is verwoord op pagina 530 van het zaaksdossier (proces-verbaal uitwerking videobeelden).
In dit proces-verbaal staat namelijk gerelateerd dat er geen beelden zijn dat hij via het touw naar beneden glijdt.
2) Voorts dient nader technisch onderzoek te worden verricht ter zake van het gat in de ruit waarvan het vermoeden bestaat dat de dader(s) daardoor naar binnen en naar buiten is(zijn) gegaan. Dit dient te geschieden door een deskundige op het gebied van het soort glas dat in het raam zat om vastgesteld te krijgen of dit mogelijk is geweest. En zo ja, of dit ook mogelijk is zonder al te veel (vezel-) sporen achter te laten op of aan (het overgebleven gedeelte van) het raam. Hierbij dient niet alleen rekening te worden gehouden met de grootte van het gat van de ruit zoals dit na de inbraak is geconstateerd, maar ook met de (achtergebleven) restantscherven en met de situatie ter plaatse: aan de buitenzijde onder meer een verhoging met een bepaalde diepte (zoals zichtbaar op foto 16, zaaksdossier pagina 146) en aan de binnenzijde de zonwering achter het raam en de afstand van de vloer ten opzichte van de hoogte van het dak waar de daders vermoedelijk vandaan kwamen (een en ander zichtbaar op onder meer pagina 152 van het zaaksdossier). Het proces-verbaal van bevindingen van 19 april 2004 opgemaakt door rechercheur Nijsen (zaaksdossier pagina 553) en zijn verklaring als getuige ter terechtzitting verschaft naar het oordeel van de rechtbank te dezer zake onvoldoende informatie. Nijsen heeft immers alleen verklaard dat het niet onmogelijk zou kunnen zijn om zo (via het verbuigen van het glas) door het gat naar binnen te klimmen. De rechtbank wil met name geïnformeerd worden of op dezelfde wijze als in het vorenstaande is aangegeven ook naar buiten gegaan kon worden door de dader of daders, al of niet in samenwerking met elkaar.
3) Tenslotte dient nader onderzoek te worden verricht naar het celmateriaal aangetroffen in de pet die is aangetroffen op straat ter hoogte van de vlaggenmast en die in de NFI-rapporten van 6 en 17 februari 2003 is geïdentificeerd als AKA 238. De rechtbank acht het van belang dat dit materiaal wordt vergeleken met het DNA-profiel van verdachte, nu is gebleken dat bij het eerdere onderzoek niet gebruik is gemaakt is van een op naam van verdachte vastgesteld referentiemonster, maar van een bepaald spermaspoor waarvan niet met zekerheid is vastgesteld dat dit spoor van verdachte afkomstig is. Een en ander is naar voren gekomen tijdens de behandeling ter terechtzitting mede via de door de verdediging overgelegde correspondentie tussen de (voormalige) verdediging van verdachte en het NFI.
Het onderzoek ter terechtzitting zal in verband met het bovenstaande dienen te worden hervat en te worden terugverwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Om de klemmende reden dat genoemde nadere onderzoeken niet binnen één maand zullen zijn voltooid, zal de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting binnen negentig dagen moeten plaatsvinden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting.
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde onderzoek als hiervoor bedoeld te doen verrichten.
Beveelt dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nog nader te bepalen tijdstip, doch in elk geval binnen een termijn van negentig dagen na de dag van deze uitspraak.
Beveelt de oproeping van verdachte tegen het nader te bepalen tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan diens raadsvrouw.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. L.C. Bachrach en C.M. Degenaar rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2004.