ECLI:NL:RBAMS:2004:AP1320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/047084-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/047084-04
Datum uitspraak: 10 juni 2004
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, negende meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zuyder Bos” te Heerhugowaard.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2004.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
--------------------
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 januari 2004 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vijfmaal, met een mes in het hart en de borst en/of de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
6.1. De raadsvrouw van verdachte heeft als verweer aangevoerd dat het telastegelegde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte is uitvoerig onderzocht door – onder meer – de psycholoog G.M. Jansen en de psychiater E.M.M. Mol. Het resultaat van hun onderzoek is neergelegd in de Pro Justitia Rapportage van 21 april 2004. Zij voeren aan dat onderzochte in het bepalen van zijn wil en in zijn handelen sterk werd beperkt door de in het onderzoek vastgestelde stoornissen: hij was onvermogend sociale en intermenselijke verhoudingen op waarde te schatten, vertoonde een sterke mate van paranoïdie en leefde al maanden met sterke angst en spanningen; in aanloop naar het delict lijkt hij het onrechtmatige van zijn geplande handelen deels te hebben beseft en er is ook van enige berekening (en wraak als motief) sprake geweest; zijn handelen is deels ingegeven door de in zijn persoonlijkheid vervatte antisociale elementen. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat het telastegelegde aan verdachte is toe te rekenen, zij het in sterk verminderde mate.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt ze tot de hare. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Verdachte is op een doordeweekse dag naar zijn oude school gegaan, de Mgr. Hermusschool voor slechthorende kinderen. Daar heeft hij het slachtoffer, zijn oud-onderwijzer, vijf keer gestoken met een klapmes waarvan twee keer in het hart. Hij had dit mes de dag tevoren aangeschaft om mee naar school te nemen. Toen hij de school binnenging droeg hij het mes opengeklapt bij zich, in zijn mouw verborgen. Het slachtoffer wist, toen verdachte op hem instak, te vluchten en is in zeer kritieke toestand opgenomen in het ziekenhuis. Dat het slachtoffer nog in leven is, is in geen enkel opzicht aan verdachte te danken.
Dit zeer ernstige en schokkende feit heeft veel leed en angst teweeggebracht bij het slachtoffer en zijn familie. Ook de leerkrachten en leerlingen van de Mgr. Hermusschool hebben grote angsten doorstaan en zullen waarschijnlijk nog lange tijd op school met gevoelens van angst en onveiligheid te kampen hebben.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn oude leerkracht wilde doden, omdat deze hem vroeger op school zou hebben mishandeld en seksueel zou hebben misbruikt.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de stukken uit het dossier – welke een uitvoerig politie-onderzoek op dit punt bevatten – is in het geheel niets daaromtrent gebleken. De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte het slachtoffer ten onrechte hiervan heeft beschuldigd, hetgeen aan het slachtoffer, zijn familie en de school extra leed en schade heeft berokkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 21 april 2004, opgemaakt door reclasseringswerker C.W.J. Bijl, psycholoog G.M. Jansen en psychiater E.M.M. Mol. Tevens is de psychiater E.M.M. Mol ter terechtzitting van 28 mei 2004 nader gehoord.
Verdachte komt uit dit onderzoek naar voren als een zeer ernstig gehandicapte man.
In de psychologische/psychiatrische beschouwing wordt – onder meer – het volgende vermeld: verdachte bracht bijna zijn gehele eerste levensjaar in een ziekenhuis door, heeft een ernstige prelinguale gehoorsstoornis (waarschijnlijk opgelopen tengevolge van een infectie tijdens dit eerste levensjaar), een zeer lage intelligentie (licht zwakzinnig of hooguit laag zwakbegaafd) en een zeer onveilig ouderlijk milieu met onberekenbare ouders en verwennende oudere broers en zussen. Dit leidde tot een vroegkinderlijke hechtingsstoornis. Hij ontwikkelde zich tot een wantrouwende, sociaal onvermogende, zich chronisch insufficiënt voelende man, die leeft op de grens van fantasie en werkelijkheid, met onrealistische verlangens naar intieme contacten en autonomie. Door zijn onvermogen fantasie en werkelijkheid altijd zuiver te scheiden, wordt zijn bij de slechthorendheid gebruikelijke wantrouwen gevoed en ontspoort zijn denken tot psychotisch niveau.
In aanloop naar het telastegelegde lijkt onderzochte in de loop der maanden geleidelijk meer dan gebruikelijk uit zijn evenwicht te zijn geraakt. Onduidelijk is de precieze volgorde van gebeurtenissen, maar van belang waren:
? conflicten op zijn werk die leidden tot staken van zijn werk,
? onvrede met de ambulante behandelaar,
? de voorgeschreven medicatie (die hem potentieklachten bezorgde),
? langdurige onvrede met zijn woonomstandigheden,
? diefstal van zijn eigendommen in het tehuis waar hij woonde,
? escalerende ruzie met zijn moeder rond de kerstdagen,
? toename van het cannabisgebruik.
In een situatie waar hij steeds vaker angstig en neerslachtig was is er een moment geweest waarop hij zijn woede richtte op zijn vroegere meester [slachtoffer], die hem – naar onderzochte vertelt – zou hebben vernederd, mishandeld en seksueel misbruikt. Tijdens het delict is er sprake geweest van een immense ontlading van een in vele maanden opgebouwde spanning en woede.
In dit onderzoek is duidelijk geworden hoe onvermogend onderzochte is om om te gaan met woede en frustratie, terwijl deze gevoelens deels gevoed worden door zijn psychotische denkwereld, maar ook door de beproeving van het leven als zwakbegaafde, slechthorende en persoonlijkheidsgestoorde man in de marge van de maatschappij. Hij uitte meermalen ook zijn woede naar derden (vader, moeder, broer, als ook het slachtoffer) waarbij het zeer wel mogelijk is dat hij onder vergelijkbare omstandigheden als vóór het telastegelegde opnieuw tot een agressief delict zal komen. Onderzochte heeft een niet realistisch toekomstbeeld en overschat zijn eigen mogelijkheden. Om het risico van een vergelijkbaar delict tot een acceptabele mate terug te brengen zal een langdurige klinische behandeling in een daartoe gespecialiseerde setting noodzakelijk zijn. Een behandeling in een niet zeer dwingend kader is gezien het ontbrekende ziekte-inzicht en de ontbrekende behandelmotivatie ontoereikend. Onderzoekers zijn van mening dat slechts een terbeschikkingstelling met verpleging de waarborgen biedt die nodig zijn om recidive te voorkomen.
Het advies van voornoemde rapportage om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met bevel tot verpleging neemt de rechtbank over. Aangezien het bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, dient verdachte dan ook ter beschikking gesteld te worden en van overheidswege te worden verpleegd.
Gelet op de ernst van het feit kan met een terbeschikkingstelling niet worden volstaan, maar dient naar het oordeel van de rechtbank tevens een gevangenisstraf te worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan ook de persoon van verdachte in aanmerking genomen zoals deze uit het onderzoek ter terechtzitting en in het bijzonder uit de inhoud van de rapportage naar voren komt, waarin verdachte wordt beschreven als een zeer ernstig gehandicapte man, wiens denken in de aanloop naar het telastegelegde deels werd bepaald door paranoïde (waan)ideeën en die als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf er rekening mee gehouden dat een behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling – zoals door de deskundige Mol ter terechtzitting is verklaard – zo spoedig mogelijk zou moeten beginnen en een aanzienlijke tijd in beslag zal nemen, waarbij als einddoel van de behandeling wordt gezien dat verdachte in een beschermende woonvorm wordt geplaatst.
Het voorgaande overziend is de rechtbank van oordeel dat een straf van aanzienlijke duur, doch lager dan door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank kan zich het gevoelen van de benadeelde partij indenken dat deze schade niet op waarde te schatten is. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot het bedrag dat de benadeelde partij gevorderd heeft, te weten het symbolische bedrag van € 1 (één euro).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Adviseert dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats] toe en veroordeelt verdachte te betalen € 1 aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. R.B. Kleiss en J.A.H.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Beek, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2004.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.