ECLI:NL:RBAMS:2004:AP8622

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/047998-03
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op echtgenote met voorbedachte rade in Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 juli 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn echtgenote op 10 november 2003 in hun woning in Amsterdam om het leven heeft gebracht. De verdachte heeft met voorbedachte rade een mes gepakt en heeft zijn echtgenote meermalen in de hals gestoken en gesneden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en na kalm beraad heeft gehandeld, wat blijkt uit zijn verklaringen en de omstandigheden rondom de daad. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat er geen oplossing was voor hun huwelijksproblemen en dat zij samen dood moesten zijn. Dit heeft geleid tot de conclusie dat hij met voorbedachte rade heeft gehandeld.

De rechtbank heeft ook de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen. De raadsman heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, maar de rechtbank oordeelt dat de verdachte redelijkerwijs weerstand had kunnen bieden aan zijn emoties. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte weliswaar lijdende is aan een ziekelijke stoornis, maar dat er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank heeft de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, maar heeft geoordeeld dat hij strafbaar is.

De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor de nabestaanden in aanmerking genomen bij de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. Daarnaast is het mes dat gebruikt is bij de moord onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te wijzen op de schokkende aard van het delict en de impact op de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/047998-03
Datum uitspraak: 7 juli 2004
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, zevende meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats, doch feitelijk verblijvende op het [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2004.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 november 2003 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht meermalen met een mes in de keel van die [slachtoffer] gestoken en gesneden en is hij, verdachte, vervolgens - nadat die [slachtoffer] op de grond lag - naast die [slachtoffer] gaan zitten en heeft hij, verdachte, met zijn ene hand de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en vervolgens met kracht met zijn andere hand met een mes de hals van die [slachtoffer] doorgesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4. Het bewijs
4.1. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4.2. De rechtbank overweegt in verband met de bewezenverklaring het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte tot het besluit is gekome[slachtoffer]chtoffer] te vermoorden omdat hij dacht dat als hij niet met haar getrouwd kon zijn en er geen oplossing was voor hun huwelijksproblemen, zij samen dood moesten. Voorts heeft verdachte verklaard (pagina 28 van het proces-verbaal) dat scheiding wel een optie zou zijn geweest, maar dat hij niet wilde scheiden omdat zij dan weer zou moeten trouwen met een ander en hij ook, en dat wilde hij niet. Verdachte heeft dus nagedacht over zijn voornemen zijn echtgenote te doden en heeft een weloverwogen besluit daartoe genomen. Ook nadat verdachte zijn besluit had genomen heeft hij nog korte, maar voldoende, tijd gehad om zich te beraden op het genomen besluit. Blijkens de verklaring van verdachte zoals hij die ten overstaan van de politie heeft afgelegd (pagina 29 van het proces-verbaal) zat er enige tijd tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan, gedurende welke tijdspanne verdachte er blijk van heeft gegeven zich te hebben kunnen bezinnen. Immers verdachte heeft verklaard dat hij naar de keuken is gelopen om een mes te pakken; dat hij dat mes heeft gepakt om [slachtoffer] te vermoorden; dat hij vanuit de keuken terugliep naar de woonkamer; dat hij het mes verborgen hield onder zijn armen zodat [slachtoffer] niet kon zien dat hij een mes bij zich had; dat [slachtoffer] nog steeds op de bank televisie zat te kijken; dat verdachte naar [slachtoffer] is toegelopen en nog iets tegen haar heeft gezegd; dat hij rustig de kamer in kwam lopen en schuin voor [slachtoffer] op de bank is gaan zitten; dat hij met haar zat te praten maar dat zij niet antwoordde; dat hij toen steekbewegingen in de richting van haar keel heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op psychische overmacht. Hij heeft daartoe gesteld, zakelijk weergegeven, dat verdachte door een oplopende stresssituatie, gelet op zijn culturele achtergrond geen weerstand heeft kunnen bieden aan zijn gemoedstoestand. De krenkende belediging die zijn vrouw zou hebben geuit, de huwelijkse situatie en zijn primitieve afkomst in combinatie met de schande die hij zou moeten dragen als hij - al dan niet gescheiden - zou moeten terugkeren naar zijn geboorteland hebben ertoe geleid dat verdachte leed onder een psychische druk waaraan hij geen weerstand kon bieden. Gezien de persoon van verdachte en de overige omstandigheden, behoefde verdachte daaraan ook geen weerstand te bieden, aldus de raadsman.
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen indien er sprake is van een zodanige psychische drang dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoorde te bieden. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is weliswaar aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van sterke emoties en omstandigheden waardoor verdachte druk heeft ervaren. Deze omstandigheden bestonden daaruit dat verdachte een slecht huwelijk had en daarin, naar zijn zeggen, diverse krenkingen van de zijde van het slachtoffer, zijn echtgenote, heeft ervaren. Voorts is gebleken dat verdachte in een isolement was komen te verkeren. Verdachte had echter naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs weerstand aan deze emoties kunnen en behoren te bieden.
De rechtbank komt mede tot dat oordeel op basis van de Pro Justitia rapportage van 14 mei 2004, opgemaakt door B. van Giessen, psycholoog, en J.M.J.F. Offermans, psychiater, welke rapportage door beide deskundigen ter terechtzitting is toegelicht. Uit deze rapportage en de mondelinge toelichting blijkt dat verdachte geëmotioneerd was geraakt door de met culturele componenten beladen huwelijksproblemen, maar dat hij wel degelijk alternatieven had, met name het alternatief om niet te doen wat hij heeft gedaan.
Ter zitting heeft verdachte ook zelf toegelicht dat er voor hem gedragsalternatieven bestonden. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat ook in zijn geboortestreek in het Rifgebergte in Marokko, echtscheiding voorkomt en dat terugkeer naar zijn land tot de mogelijkheden behoorde. Daarbij heeft verdachte opgemerkt dat hij en het slachtoffer een eventuele scheiding nog niet hadden besproken, maar dat dit ook voor hen mogelijk was.
Daarnaast is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de gestelde krenkingen, al dan niet cultureel bepaald, een zodanige gemoedstoestand veroorzaakten dat daardoor de wilsvrijheid van verdachte werd aangetast. De reactie van verdachte op de door hem gestelde krenkingen is, ook in het licht van zijn culturele achtergrond, disproportioneel geweest. Verdachte had aldus weerstand kunnen en moeten bieden aan de druk van de omstandigheden en de emoties die hij ervoer. Niet valt in te zien dat verdachte redelijkerwijs niet de mogelijkheid heeft gehad om de situatie anders tegemoet te treden dan hij gedaan heeft en dat hij daarbij in een gemoedstoestand verkeerde dat hij ook niet anders kon of behoorde te handelen dan hij heeft gedaan. Het beroep op psychische overmacht faalt derhalve.
Voornoemde deskundigen concluderen in de Pro Justitia rapportage eensluidend dat verdachte weliswaar lijdende is aan een ziekelijke stoornis, maar dat er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Beide deskundigen adviseren de rechtbank de verdachte met betrekking tot het telastegelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van voornoemde deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en volgt dit advies op.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer, zijn echtgenote [slachtoffer], in hun woning om het leven gebracht. Verdachte heeft met het vooropgezette plan om haar te doden een mes uit de keuken gepakt, is teruggelopen naar de woonkamer en heeft het slachtoffer meermalen in de halsstreek gestoken en gesneden. Verdachte kon niet accepteren dat hun huwelijk in zijn ogen onoplosbare problemen kende en dat het slachtoffer zich tijdens hun laatste ruzie beledigend jegens hem uitliet. Verdachte heeft gehandeld uit hevige gevoelens van gekrenktheid en daarbij het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt: het recht op leven. Uit de afweerletsels van het slachtoffer blijkt dat zij een gruwelijk einde moet hebben gehad. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelen enorm en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Het resultaat van dit delict en de wijze waarop dit is uitgevoerd dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter. Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit, dat alleen een vrijheidsbenemende straf van zeer aanzienlijke duur in aanmerking komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 14 mei 2004, opgemaakt door B. van Giessen, psycholoog, en J.M.J.F. Offermans, psychiater. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de door voornoemde deskundigen ter terechtzitting gegeven toelichting. In de rapportage staat onder meer vermeld dat diagnostisch gezien er bij verdachte sprake is van een (milde) ziekelijke stoornis in de zin van een aanpassingsstoornis in de emoties, als gevolg van acculturatieproblematiek, zonder dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij een gemiddeld intelligente man. Verdachte heeft zich in de korte tijd dat hij in Nederland verblijft niet kunnen integreren in de Nederlandse samenleving en werd overvallen door de relatieproblematiek die zich aandiende, aldus de deskundigen. Hij heeft de wederrechtelijkheid van het telastegelegde kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddelde mens in staat geweest zijn wil in vrijheid - overeen-komstig een dergelijk besef - te bepalen. De deskundigen zijn derhalve van mening dat het telastegelegde hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend, welke conclusie de rechtbank heeft overgenomen.
Voorts heeft de rechtbank er bij de straftoemeting rekening mee gehouden dat de verdachte nog niet eerder is veroordeeld terzake van strafbare feiten.
Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mes, merk IKEA, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 JAREN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: mes, merk IKEA.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
De voorwerpen vermeld onder de nummers 3 t/m 14 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. C.N. Dalebout en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. van der Linde, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2004.