ECLI:NL:RBAMS:2004:AR3549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 04/440 OdC
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R. Orobio de Castro
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot deelname aan darttoernooi en dwangsom bij niet-nakoming

In deze zaak vorderde P & H Events de verplichting van de darter Raymond van B. om deel te nemen aan een darttoernooi dat door hen georganiseerd zou worden in februari 2005. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de vordering toegewezen. De rechter oordeelde dat Van B. zich had verbonden aan een vaststellingsovereenkomst waarin hij onvoorwaardelijk deelname aan het toernooi beloofde. De voorzieningenrechter stelde vast dat de redenen die Van B. aanvoerde om niet deel te nemen, zoals een vakantie en de verjaardag van zijn dochter, niet als overmachtsituaties konden worden aangemerkt. De rechter benadrukte dat de verplichting tot deelname niet afhankelijk was van voorwaarden die Van B. wilde stellen, en dat hij zich niet kon onttrekken aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst. De rechter legde een dwangsom op van € 200.000,- voor het geval Van B. niet zou voldoen aan de verplichting om deel te nemen aan het toernooi. Daarnaast werd ook de gedaagde [gedaagdesub1] veroordeeld om toestemming te geven voor de deelname van Van B., eveneens onder een dwangsom van € 200.000,-. De kosten van de procedure werden aan de gedaagden opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak illustreert de handhaving van contractuele verplichtingen in de context van sportevenementen en de gevolgen van het niet nakomen van afspraken.

Uitspraak

OdC/SK (AD)
vonnis 7 oktober 2004
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r KG 04/440 OdC v a n :
de vennootschap onder firma P & H EVENTS VOF,
gevestigd te Deventer
e i s e r e s in conventie bij dagvaarding van 10 maart 2004,
v e r w e e r s t e r in reconventie,
procureur mr. J.W.C. Bruins,
t e g e n :
1. [gedaagdesub1].,
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagdesub2],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e n in conventie,
e i s e r s in reconventie,
procureur mr. S. van Solkema,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 18 maart 2004 heeft eiseres in conventie, verder te noemen P & H Events, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden, verder afzonderlijk te noemen [gedaagdesub1] en [gedaagdesub2], en gezamenlijk [gedaagden sub1 en sub2], hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd, kort gezegd, dat P & H Events wordt veroordeeld om aan [gedaagden sub1 en sub2] te betalen € 50.000,=. P & H Events heeft de vordering in reconventie bestreden. Vervolgens is de behandeling van het geding pro forma aangehouden tot 2 april 2004, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot een minnelijke regeling te komen. Na nog enkele (pro forma) aanhoudingen heeft de procureur van P & H Events bij brief van 29 juli 2004 verzocht om voortzetting van de mondelinge behandeling. Deze heeft op 24 september 2004 plaatsgevonden. Daarbij heeft P & H Events haar eis gewijzigd, in die zin dat het darttoernooi nu moet plaatsvinden van 7 tot en met 13 februari 2005. De reconventionele vordering van [gedaagden sub1 en sub2] is niet gewijzigd, maar de grondslag daarvan wel. Na verder debat hebben partijen stukken overgelegd en vonnis gevraagd.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In conventie en in reconventie :
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. Tussen P & H Events en Maximum Score B.V., een onderneming waarin [gedaagden sub1 en sub2] participeren, is in 2003 een geschil gerezen over de organisatie van darttoernooien in de jaren 2002, 2003 en 2004. Door P & H Events is daartoe een bodemprocedure bij de rechtbank te ’s-Hertogenbosch aanhangig gemaakt strekkende tot vergoeding van schade. Zij heeft verder ten laste van Maximum Score conservatoir derdenbeslag gelegd voor een vordering begroot op € 410.000,=. Na het aanhangig maken van een kort geding tot opheffing van dat beslag door Maximum Score heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis van 16 september 2003 de vordering van P & H Events herbegroot op € 130.000,= inclusief rente en kosten.
b. In het kader van het oplossen van het geschil hebben P & H Events en [gedaagden sub1 en sub2] op 15 december 2003 een bespreking gevoerd die ertoe heeft geleid dat zij op 23 december 2003 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten.
In deze vaststellingsovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
(...)
1. Partij V en/of VII [de heer [gedaagdesub1] en [gedaagdesub1], vzr.] verklaren zich bereid en zullen zich
inspannen om de heren [M. K.], en [F. M.], te contracteren voor het door partij I [P & H Events, vzr.] te
organiseren invitatietoernooi.
2. Partij VI [[gedaagdesub2], vzr.] verplicht zich om onvoorwaardelijk deel te nemen aan het door partij I te
organiseren toernooien en wel voor de duur van 3 jaar, te weten voor het toernooi 2004, toernooi 2005 en toernooi
2006, behoudens in die gevallen die binnen de dartwedstrijden voor spelers als overmachtsituaties worden
beschouwd. Partij VII zal -voorzover vereist- haar medewerking hiertoe verlenen.
(...)
5. Partij V en/of VI en/of VII zullen geen zogenoemde ‘head to head’ toernooien, dan wel soortgelijke toernooien
waarin beide dartbonden zijn vertegenwoordigd met 2 of meer spelers, organiseren of aan deelnemen.
6. Partij IV zal aan partij I voldoen een bedrag van 30.000 euro (...). De betaling van voornoemd bedrag en de BTW zal
geschieden middels verrekening van de gelden die onder het beslag onder SBS6 vallen. Het derdenbeslag onder SBS6
zal daartoe worden opgeheven. (...)
8. Indien een der partijen niet zijn/haar verplichtingen die voortvloeien uit deze overeenkomst (behoorlijk) nakomt, zal
deze partij een direct opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare dwangsom verbeuren van 50.000 euro. (...)
c. Bij brief van 16 januari 2004 hebben [gedaagden sub1 en sub2] aan P & H Events het volgende, voor zover van belang, bericht:
(...)
Verder wijs ik u er op dat onvoorwaardelijke deelname van [gedaagdesub2] slechts mogelijk is, indien wordt voldaan aan het volgende:
Er mag niets worden gecommuniceerd over de eventuele deelname van [gedaagdesub2] aan het invitatietoernooi, voordat hij heeft ingestemd met de spelvorm op basis waarvan gespeeld gaat worden. (...)
Verder dient P & H schriftelijk te garanderen dat sprake is van een onafhankelijk PDC en BDO invitatietoernooi, waarbij sprake is van een eerlijke krachtmeting op basis van gelijke kansen voor de PDC spelers en BDO spelers. Zonder deze garantie en overlegging van de reglementen zal [gedaagdesub2] niet onvoorwaardelijk aan het invitatietoernooi kunnen deelnemen. Indien er geen spelers geïnviteerd kunnen worden, die behoren tot de top van de BDO is er geen sprake van gelijke kansen in dit invitatietoernooi. (...)
Indien de afgegeven garantie niet wordt nagekomen is P & H aansprakelijk voor de schade aan de naam en reputatie van [gedaagdesub2], (...).
d. Bij brief van 19 januari 2004 is namens [gedaagdesub2] aan P & H Events bericht dat hij, om verschillende redenen, niet zal deelnemen aan het door haar te organiseren invitatietoernooi.
e. Na de aanhouding van het kort geding op 18 maart 2004 hebben partijen onderhandeld over een te houden dartstoernooi in november 2004, in Nederland uit te zenden door RTL5. Tot overeenstemming is het niet gekomen.
2. P & H Events vordert thans in conventie, na wijziging van eis, dat [gedaagdesub2] wordt verplicht om onvoorwaardelijk deel te nemen aan het door haar op 7 tot en met 13 februari 2005 te organiseren darttoernooi, en dat [gedaagdesub1] wordt verplicht daartoe toestemming te geven, op straffe van dwangsommen.
P & H Events stelt daartoe, samengevat, dat [gedaagden sub1 en sub2] de vaststellingsovereenkomst dienen na te komen, en dat [gedaagdesub2] verplicht is om onvoorwaardelijk deel te nemen aan het door haar te organiseren toernooi. Dit is expliciet in de overeenkomst opgenomen. Onvoorwaardelijke deelname betekent dat [gedaagden sub1 en sub2] geen voorwaarden aan deelname door [gedaagdesub2] kunnen stellen met betrekking tot spelvorm, spelers, locatie en data. [gedaagden sub1 en sub2] hebben echter steeds (andere) voorwaarden gesteld, ook na de eerdere mondelinge behandeling van het kort geding. Hierdoor is de eerder vastgestelde datum in november 2004 verlopen. Voor 2004 kan dan ook niet meer een toernooi worden georganiseerd, maar wel voor 2005. In verband met de diverse omstandigheden die bij het vaststellen van een datum meespelen (beschikbare spelers, televisiezendtijd, zaalverhuur etc.) is P & H Events uiteindelijk op de periode van 7 tot en met 13 februari 2005 gekomen en in eerste instantie hebben [gedaagden sub1 en sub2] niets over een onmogelijkheid voor die periode laten weten. Pas enkele weken later is namens [gedaagden sub1 en sub2] bericht dat deze periode niet schikte, omdat [gedaagdesub2] met zijn kinderen op vakantie zou gaan. Dit is echter geen overmachtsituatie waarop de vaststellingsovereenkomst ziet. Ook de pas op de zitting van 24 september 2004 opgeworpen redenen (zijn dochter is in die periode jarig en er zijn voor en na die periode allerlei andere toernooien) vormen geen overmachtsituaties.
3. [gedaagden sub1 en sub2] voeren als verweer aan dat tijdens de bespreking op 15 december 2003, die heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst, expliciet is besproken dat in twee poules door drie topspelers van zowel PDC als BDO zou worden gespeeld, dat er namen van die topspelers zijn genoemd, dat het prijzengeld in totaal € 345.000,= zou bedragen, dat het toernooi in de tweede helft van het jaar zou plaatsvinden met als voorkeur november en dat er geen ‘head to head’ tussen [gedaagdesub2] en [dhr. T.] zou plaatsvinden. Nu stelt P & H Events in strijd daarmee dat [gedaagden sub1 en sub2] geen enkele inspraak hebben over het toernooi en dat [gedaagdesub2] maar moet verschijnen wanneer zij dat wil. De door P & H Events aan het woord ‘onvoorwaardelijk’ gegeven betekenis is niet juist en door de in eerste instantie ingenomen houding van P & H Events (overleg met [gedaagden sub1 en sub2] over het toernooi) blijkt dit ook. [gedaagdesub2] zou een dergelijke overeenkomst nooit zijn aangegaan nu de inhoud van het te organiseren toernooi nog nader uitgekristalliseerd moest worden. De uitleg die P & H Events geeft aan ‘onvoorwaardelijk’ is ook in strijd met de redelijkheid en de billijkheid, mede in verband met de prestatie die [gedaagdesub2] zal moeten leveren tijdens een toernooi, de voorbereiding daarvoor en de periode van herstel daarna. [gedaagden sub1 en sub2] beroepen zich dan ook op de in de overeenkomst opgenomen overmachtsituatie: spelen in februari 2005 is voor [gedaagdesub2] niet mogelijk, aangezien in januari 2005 belangrijke toernooien plaatsvinden waar [gedaagdesub2] aan moet deelnemen, terwijl in die periode zijn dochter jarig is en [gedaagdesub2] dan niet werkt. Het heeft niet aan [gedaagden sub1 en sub2] gelegen, maar aan de trage en lakse houding van P & H Events, dat het eerder voorziene toernooi in november 2004 niet door kon gaan. Over een toernooi in februari 2005 bestaat geen overeenstemming tussen partijen en niet is gebleken dat de organisatie hiervan al rond is. Overigens ontbreekt ieder spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, nu tussen de eerste zitting en de tweede zitting meer dan zes maanden zijn verlopen.
4. [gedaagden sub1 en sub2] vorderen in reconventie, kort gezegd, dat P & H Events, alsmede de [vennoten R. en K.], worden veroordeeld tot betaling van € 50.000,=.
[gedaagden sub1 en sub2] stellen daartoe, dat ingevolge artikel 2 en artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst, P & H Events en de vennoten de boete verschuldigd zijn. P & H Events heeft stilgezeten en nu er geen sprake is van een overmachtsituatie, is het aan haar te wijten dat in 2004 geen toernooi heeft kunnen plaatsvinden, hoewel [gedaagdesub2] zich bereid had verklaard daar aan deel te nemen.
5. P & H Events voert als verweer tegen de vordering in reconventie aan dat [gedaagden sub1 en sub2] artikel 2 van de overeenkomst niet goed hebben gelezen. Van een verplcihting voor P & H Events om in 2004 een toernooi te organiseren is geen sprake, zodat van een tekortkoming evenmin sprake kan zijn.
Beoordeling van het geschil.
In conventie:
6. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
7. In artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst van 23 december 2003 is opgenomen dat [gedaagdesub2] zich verplicht om onvoorwaardelijk deel te nemen aan door P & H Events te organiseren toernooien voor de duur van 3 jaar -een toernooi in 2004, een toernooi in 2005 en een toernooi in 2006-. Die onvoorwaardelijke deelname geldt niet in die specifieke gevallen die voor dartspelers als overmachtsituaties worden beschouwd.
Door aldus met P & H Events overeen te komen, heeft [gedaagdesub2] de verplichting op zich genomen om -ook in 2005, waarom het nu gaat- aan een door P & H Events georganiseerd toernooi, te weten in de periode van 7 tot en met 13 februari 2005, deel te nemen en hij kan zich niet, onder het stellen van voorwaarden, aan die verplichting onttrekken. P & H Events hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de organisatie voor het toernooi in februari 2005 zo goed als rond is: er zijn spelers gecontracteerd, de zaal is gehuurd en de zendtijd bij RTL5 is ingepland, zoals een vertegenwoordiger van RTL5 ter zitting heeft bevestigd. De door [gedaagden sub1 en sub2] aangevoerde redenen om niet te willen of kunnen verschijnen, te weten de in januari 2005 te houden Embassy en het Dutch Open, alsmede de verjaardag van de dochter van [gedaagdesub2], dan wel een vakantie met zijn kinderen, zijn niet aan te merken als overmachtsituaties. [gedaagdesub2] heeft nu eenmaal de plicht tot onvoorwaardelijke deelname aan dit toernooi op zich genomen, zodat hij ook kan worden verplicht te verschijnen, terwijl [gedaagdesub1], ingevolge de vaststellings-overeenkomst kan worden verplicht haar medewerking hieraan te verlenen. De vorderingen worden ook voldoende spoedseisend geacht. Dit spoedeisend belang is erin gelegen dat [gedaagdesub2] zich niet zonder voorbehoud tot deelname aan het toernooi in februari 2005 wil verbinden en de voorbereidingen voor het toernooi, waaronder de kaartverkoop, op korte termijn moeten beginnen.
8. [gedaagden sub1 en sub2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie:
9. Een geldvordering is in kort geding alleen toewijsbaar, indien voldoende aannemelijk is dat de vordering in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen en van de eiser niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht.
10. De vordering in reconventie is gericht tegen eiseres in conventie, P & H Events, maar ook tegen haar vennoten. Nu deze laatsten geen partij zijn in de procedure, dient de reconventionele vordering in zoverre buiten beschouwing te blijven.
11. Anders dan door [gedaagden sub1 en sub2] is gesteld, volgt uit hetgeen in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald niet een verplichting voor P & H Events om in zowel 2004, 2005 als in 2006 een toernooi te organiseren. Uit artikel 2 volgt een verplichting voor [gedaagdesub2] om, indien P & H Events in 2004, 2005 en/of 2006 een toernooi organiseert, te verschijnen. Met het niet-doorgaan van het toernooi in 2004 kan dan ook niet worden gesproken van een toerekenbare tekortkoming door P & H Events, zodat zij ook niet de in artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen boete van
€ 50.000,= aan [gedaagden sub1 en sub2] verschuldigd is.
12. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [gedaagden sub1 en sub2] worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie gevallen, welke worden begroot op nihil.
BESLISSING IN KORT GEDING
De voorzieningenrechter:
In conventie :
1. Veroordeelt [gedaagdesub2] tot onvoorwaardelijke deelname aan het door P & H Events te organiseren toernooi in de periode van 7 tot en met 13 februari 2005, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200.000,=.
2. Veroordeelt [gedaagdesub1] om aan [gedaagdesub2] toestemming te geven voor deelname aan het hierboven onder 1 genoemde toernooi, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 200.000,=.
3. Veroordeelt [gedaagdesub1] en [gedaagdesub2] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van P & H Events begroot op:
- € 70,40 aan explootkosten,
- € 241= aan vastrecht en
- € 703,= aan salaris procureur.
4. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5. Wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie :
6. Weigert de gevraagde voorziening.
7. Veroordeelt [gedaagdesub2] en [gedaagdesub1] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van P & H Events begroot op nihil.
Gewezen door mr. R. Orobio de Castro, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 7 oktober 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: