ECLI:NL:RBAMS:2004:AR4236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/097151-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een verdachte aan Oostenrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2004 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een verdachte aan Oostenrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht werd van betrokkenheid bij illegale handel in verdovende middelen. De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 8 oktober 2004, waar de opgeëiste persoon, zijn raadsvrouw mr. N. Cuvelier, en een tolk aanwezig waren.

Het EAB was uitgevaardigd door Dr. Norbert Hofer van het Landesgericht Innsbruck en was gebaseerd op een aanhoudingsbevel van 25 augustus 2004. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Turkse nationaliteit heeft en heeft zijn verweer van onschuld verworpen, aangezien hij niet in staat was om zijn onschuld aan te tonen. De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering niet toegestaan moest worden omdat het strafbare feit deels in Nederland zou hebben plaatsgevonden, maar de officier van justitie betoogde dat het vervolgingsbelang van Oostenrijk zwaarder weegt.

De rechtbank oordeelde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de overlevering moest worden toegestaan. De beslissing werd genomen in overeenstemming met de relevante artikelen van de Overleveringswet, en de rechtbank concludeerde dat de overlevering van de verdachte aan Oostenrijk voor strafvervolging gerechtvaardigd was. De jongste rechter was buiten staat te tekenen, en tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER B
Parketnummer: 13/097151-04
RK nummer: 04/3309
Uitspraak: 15 oktober 2004
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 september 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door Dr. Norbert Hofer van het Landesgericht Innsbruck d.d. 2 september 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 oktober 2004 waar de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvouwe, mr. N. Cuvelier, advocaat te Amsterdam, zijn gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een aanhoudingsbevel, afgegeven door Dr. Norbert Hofer, rechter bij het Landesgericht Innsbruck, Österreich, d.d. 25 augustus 2004.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Oostenrijk strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en in aanvullende informatie, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit heeft.
4. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
5. Strafbaarheid
Het feit staat vermeld onder nummer 5 op bijlage 1 OLW, te weten: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op dit feit is naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.
6. Overige verweren
De raadsvrouwe heeft onder meer betoogd. dat de opgeëiste persoon in zijn woonplaats [woonplaats] cocaïne geleverd zou hebben. Blijkens artikel 13, eerste lid OLW wordt de overlevering niet toegestaan indien het strafbare feit geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te hebben plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft ter zitting overeenkomstig artikel 13, tweede lid OLW gevorderd af te zien van deze weigeringsgrond. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het strafrechtelijk onderzoek is begonnen in Oostenrijk, dat het loopt in Oostenrijk en dat er een aantal verdachten zijn vervolgd in Oostenrijk. Het gaat om invoer van cocaïne in Oostenrijk. Voor een deel heeft het strafbare feit zich afgespeeld in Nederland maar het vervolgingsbelang van Nederland weegt niet op tegen dat van Oostenrijk.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe aangezien zij van oordeel is dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [verdachte] aan Oostenrijk ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. F. Salomon en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2004.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.