ECLI:NL:RBAMS:2004:AR4917

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/097175-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F. Salomon
  • R.B. Kleiss
  • S.K. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale binnenkomst en verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 oktober 2004 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf, zoals omschreven in de Overleveringswet.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 22 oktober 2004, waarbij de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. M.L. van Gessel, en de officier van justitie aanwezig waren. De opgeëiste persoon verklaarde dat hij de Kirgizische nationaliteit had en niet schuldig was aan de hem verweten feiten. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de opgeëiste persoon betrokken was bij strafbare feiten die door anderen waren gepleegd.

De rechtbank heeft ook het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat uit de stukken niet voldoende bleek welk verwijt de opgeëiste persoon werd gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de omstandigheden voldoende duidelijk was en dat de officier van justitie in redelijkheid had kunnen vorderen om af te zien van een weigering van de overlevering op basis van artikel 13 van de Overleveringswet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en heeft zij de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten toegestaan voor strafvervolging. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13/097175-04
RK nummer: 04/3664
Uitspraak: 29 oktober 2004
UITSPRAAK
Op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 oktober 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten, te weten het Staatsanwaltschaft te Heilbronn, Duitsland, en gedateerd 15 september 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein.
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 22 oktober 2004. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Russische taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Haftbefehl d.d. 27 december 2001, afgegeven door het Amtsgericht Schwäbisch Hall, Duitsland, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van de uitvaardigende staat strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Kirgizische nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
De feiten staan aangeduid onder nummer 13 op bijlage 1 van de Overleveringswet, te weten:
“Hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf”.
Op deze feiten is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Verweer ten aanzien van de genoegzaamheid der stukken
De raadsman heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat uit de stukken – met name uit het Haftbefehl – onvoldoende valt af te leiden welk verwijt de opgeëiste persoon wordt gemaakt en dat, zo hem al enig verwijt kan treffen, dit slechts het plegen van een of meer telefoongesprekken betreft.
Dit verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de beschrijving van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zouden zijn gepleegd aan de in artikel 2, tweede lid, onder e van de OLW gestelde vereisten. Met name is voldoende duidelijk dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht als mededader betrokken te zijn bij strafbare handelingen, die (ook) door anderen zouden zijn gepleegd.
7. Toepasselijkheid van artikel 13 OLW
Nu uit de feitsomschrijving blijkt dat de strafbare feiten deels in België zouden zijn gepleegd, heeft de officier van justitie om redenen van een goede rechtsbedeling gevorderd af te zien van een weigering als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder b van de OLW.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de stukken blijkt dat het EAB deels betrekking heeft op strafbare feiten die buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat (Duitsland) zijn gepleegd, namelijk op het grondgebied van België, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien de feiten buiten Nederland zouden zijn gepleegd. In zoverre is een vordering op grond van artikel 13, tweede lid OLW aan de orde. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen en zal de vordering toewijzen.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen.
Artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet;
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Duitse autoriteiten ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. F. Salomon, voorzit-ter,
mrs. R.B. Kleiss en S.K. de Groot, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 oktober 2004.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.