ECLI:NL:RBAMS:2004:AR5994
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.J.R.M. Vermolen
- A.C. Loman
- S.K. de Groot
- Rechtspraak.nl
Weigering van overlevering op basis van Europese Aanhoudingsbevelen en procesrechtelijke waarborgen
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2004 uitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 8 oktober 2004, met betrekking tot een persoon die verdacht werd van deelname aan een criminele organisatie, georganiseerde of gewapende diefstal, vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten, en handel in gestolen voertuigen. De opgeëiste persoon, geboren in 1959 en momenteel gedetineerd in Nederland, heeft de Belgische nationaliteit en is zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden, omdat er eerder een uitleveringsverzoek was gedaan door de Belgische autoriteiten voor dezelfde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belgische autoriteiten op 26 januari 2004 een uitleveringsverzoek hebben ingediend, maar dat dit verzoek niet is volhard. De rechter-commissaris bij de rechtbank Maastricht heeft op 28 januari 2004 de inverzekeringstelling onrechtmatig geoordeeld, wat leidde tot de vrijlating van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belgische justitiële autoriteit niet in redelijkheid tot de verdenking van vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten heeft kunnen komen, en heeft daarom de overlevering voor deze feiten geweigerd. Evenzo is de overlevering geweigerd voor de in Nederland gestolen voertuigen, omdat de officier van justitie een vordering als bedoeld in artikel 13 van de Overleveringswet niet heeft ingediend. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat niet duidelijk is welke handelingen van de opgeëiste persoon hebben geleid tot de verdenking van deelname aan een criminele organisatie, vooral als deze handelingen op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten te weigeren voor de genoemde feiten, maar heeft de overlevering toegestaan voor de overige feiten waarvoor de overlevering was verzocht, aangezien aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, waarbij de oudste en jongste rechter niet in staat waren de uitspraak te ondertekenen.