Parketnummer: 13/047076-04
Datum uitspraak: 7 december 2004
van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 juli 2004 en 23 november 2004.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 januari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander door geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte of zijn mededader die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte en/of zijn mededader,
- zijn penis of vingers in de anus of de mond van die [slachtoffer] duwde/bracht, en
- de borsten van die [slachtoffer] betastte,
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of zijn mededader,
- die [slachtoffer] met kracht aan een arm heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden, en
- die [slachtoffer] heeft/hebben meegenomen naar afgelegen plaatsen, en
- daarbij tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: “Als je niet mee gaat en niet meewerkt dan word je dood gemaakt. We hebben een pistool” en “Doe je broek naar beneden en buk voorover”, en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan;
op 4 januari 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte en/of zijn mededader zijn/hun penis en vingers in de anus en/of de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of de borsten van die [slachtoffer] betast.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer]. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, samen met een andere volwassen man, een meisje van 11 jaar heeft gevolgd, vastgepakt en gedwongen mee te gaan naar diverse plekken waar zij haar - onder meer - hebben verkracht. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, alsmede op de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer. Dergelijk handelen kan, naar de ervaring leert en reeds uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij bleek, langdurige psychische gevolgen voor het slachtoffer met zich brengen.
Ter terechtzitting van 9 juli 2004 heeft de officier van justitie voor dit feit een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren geëist. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 23 juli 2004 het onderzoek ter terechtzitting heropend en bepaald dat twee onderzoeken omtrent de persoonlijkheid en geestvermogens van verdachte dienen plaats te vinden door respectievelijk een psychiater en een psycholoog, niet zijnde degenen die verdachte reeds eerder hebben onderzocht.
Hierop zijn twee rapporten opgemaakt door respectievelijk psychiater H.A. Gerritsen, opgemaakt d.d. 25 oktober 2004, en psycholoog R. de Vries, opgemaakt d.d. 7 oktober 2004. Beiden adviseren aan verdachte een klinische behandeling op te leggen, gericht op de versterking van de identiteit, dan wel de verslaving en persoonlijkheidsstoornis van verdachte, welke behandeling zo mogelijk in het Centrum voor Forensische Psychotherapie Groot Batelaar te Lunteren - of een vergelijkbare instelling - dient plaats te vinden.
Ter terechtzitting van 23 november 2004 heeft de officier van justitie haar eis in dier voege gewijzigd dat zij thans een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren eist alsmede een terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaren, in welke periode verdachte behandeld kan worden.
De rechtbank is met de officier van justitie en beide rapporteurs van oordeel dat verdachte behandeling behoeft voor zijn persoonlijkheidsstoornis, ter versterking van zijn zwakke identiteit alsmede voor zijn afhankelijkheid van drugs en alcohol. De rechtbank is echter van oordeel dat er geen aanleiding is tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling voor deze verdachte, gegeven de omstandigheid dat de deskundige De Vries van oordeel is dat de kans op recidive van een seksueel geweldsdelict beperkt lijkt.
Het opleggen van een verplichte behandeling, zoals door beide gedragsdeskundigen is geadviseerd, kan derhalve slechts plaats vinden binnen een voorwaardelijk opgelegd strafdeel. De wetgever heeft echter de mogelijkheid tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf beperkt tot straffen waarbij een gevangenisstraf voor de duur van maximaal drie jaren kan worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan dan nog een deel voorwaardelijk, volstrekt onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, zodat de rechtbank - hoezeer ook overtuigd van de noodzaak van behandeling van verdachte - geen mogelijkheid ziet het advies van de gedragsdeskundigen te volgen.
De rechtbank komt derhalve tot de navolgende straf. De rechtbank heeft bij het bepalen van deze straf rekening gehouden met de persoon van verdachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en met de inhoud van de ten aanzien van verdachte opgemaakte rapporten.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], voor wie - op verzoek van haar [wettelijk vertegenwoordiger] - als gemachtigde optreedt: [gemachtigde], gedeeltelijk van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 7.575,- (vijfenzeventighonderdvijfenzeventig euro), te weten € 7.500,00 als immateriële schadevergoeding en € 75,- als materiële schadevergoeding. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 121,04, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij voor het resterende deel niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 242 en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], ter zake vertegenwoordigd door [gemachtigde], [adres] toe tot een bedrag van € 7.575,- (vijfenzeventighonderdvijfenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 121,04 (honderdeenentwintig euro en vier eurocent).
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen de som van € 7.575,- (vijfenzeventighonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 151 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Loman, voorzitter,
mrs. F. Salomon en P.H.M. Kuster, rechters,
in tegenwoordigheid van M.H. Ettema, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2004.