Parketnummer: 13/129171-04
Datum uitspraak: 23 december 2004
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer C, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “PI Vosseveld” te Krimpen aan de IJssel.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 december 2004.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1.1. De raadsman van verdachte stelt zich primair op het standpunt dat voor de telastegelegde feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, nu verdachte ondanks provocatie niet expliciet heeft gedreigd met concrete misdrijven. Voorts stelt de raadsman dat van een werkelijk door [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] serieus genomen poging tot bedreiging in de zin van artikel 95a van het Wetboek van Strafrecht geen sprake is nu de minister één en andermaal
heeft laten weten dat zij zich door maatschappelijke actie en zelfs door verbale bedreiging niet van de wijs laat brengen en haar beleid handhaaft.
3.1.2. Met betrekking tot deze verweren overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte geuite bedreiging, gelet op haar inhoud en strekking, voldoende concreet is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een relatief ondeugdelijk poging, zoals door de raadsman gesteld. De gedraging van verdachte brengt het gevaar met zich mee dat de raad van ministers tot het nemen van een besluit gedwongen wordt, dan wel een minister in de raad niet vrij en onbelemmerd haar plicht zal vervullen. De opzet van verdachte was er blijkens zijn bewoordingen op gericht om het beleid van de regering inzake integratie te doen wijzigen. Voorts is er sprake van een begin van uitvoering, nu verdachte door het geven van het interview een handeling heeft verricht die naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af de stelling van de raadsman van verdachte dat de minister één en andermaal heeft laten weten dat zij zich door maatschappelijke actie en zelfs door verbale bedreiging niet van de wijs laat brengen en haar beleid handhaaft. Uit de aangifte van de minister blijkt dat zij de uitingen van verdachte beschouwt als de ergste uiting van een bedreiging die publiekelijk in haar richting is gemaakt en dat zij als lid van het kabinet namens het kabinet aangifte doet. De minister stelt: “Ik vind dat wij als kabinet ons hier zeker door aangesproken moeten voelen. Deze meneer neemt de woorden ‘regering’ en ‘integratiebeleid’ in zijn mond. Het integratiebeleid is kabinetsbeleid. Hij zegt een aantal keren wat hij of zijn organisatie naar mij persoonlijk zou willen doen, maar hij wil ook mensen uitsluiten uit de samenleving. Ik leg dan de link dat ‘die mensen’ kabinetsleden zijn, want wij bepalen met ons allen het integratiebeleid”.
3.1.3. Daarnaast voert de raadsman – kort gezegd – aan dat het op 17 juni 2004 telefonisch afgegeven interview onvoldoende is om te kwalificeren als voltooide bedreiging, dan wel poging tot beïnvloeding, nu niet vaststaat dat de bedreigde daarvan voor de aanhouding van verdachte volledig kennis heeft genomen. De raadsman voert daartoe aan dat [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] eerst kennis heeft genomen van het vraaggesprek doordat de officier van justitie de opname van dat vraaggesprek in haar bijzijn op het ministerie heeft afgespeeld en dat verdachte aldus wordt vervolgd voor feiten die pas zijn voltooid na zijn aanhouding door handelen van de officier van justitie.
3.1.4. Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft zelf contact gezocht met Radio en TV Noord Holland en vervolgens een telefonisch vraaggesprek afgegeven waarin hij heeft verklaard als vermeld onder 3.3. Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit vraaggesprek waarvan een gedeelte is uitgezonden op 17 juni 2004 via de ether [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] had kunnen bereiken. Dat was ook kennelijk zijn bedoeling. Dat zulks evenwel niet is gebeurd en dat [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] door tussenkomst van de officier van justitie kennis heeft genomen van vorenbedoeld vraaggesprek, doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.
3.2.1. De raadsman van verdachte heeft terzake van zowel feit 1. als feit 2. – kort gezegd – aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat daaraan de navolgende rechtsgevolgen dienen te worden verbonden: primair niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair bewijsuitsluiting van de aangifte en meer subsidiair strafverlaging. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Blijkens het dossier heeft [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] kennis genomen van de bedreiging eerst nadat de officier van justitie op 24 juni 2004 de opname van het radioprogramma in haar bijzijn op het ministerie heeft afgespeeld. Volgens de raadsman heeft de officier van justitie aldus een zeer actieve en cruciale rol vervuld en draagt de officier van justitie er aldus zorg voor dat na de aanhouding van verdachte het delict alsnog kan worden voltooid. Uit niets blijkt, zo stelt de
raadsman, dat [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] voor het moment waarop zij aangifte deed daadwerkelijk kennis heeft genomen van de bedreiging. De raadsman stelt dat de belangen van verdachte ernstig zijn geschaad, nu in deze vervolging een ernstige inbreuk is gemaakt op de
beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte wordt tekort gedaan aan diens recht op een eerlijk proces.
3.2.2. Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de handelswijze van de officier van justitie, mede gelet op hetgeen terzake van de voltooiing van de misdrijven onder 3.1. is overwogen, in de onderhavige zaak geen aanleiding te concluderen tot ernstig dan wel enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid respectievelijk strafvermindering met toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht wordt derhalve verworpen, zodat de door de raadsman aangevoerde rechtsgevolgen thans niet aan de orde zijn.
3.3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. telastegelegde
op 17 juni 2004 in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om:
- door bedreiging met geweld een vergadering van de raad van ministers te dwingen tot het nemen van een besluit aangaande een herziening van het integratiebeleid in Nederland en
- opzettelijk een lid, te weten de [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie], te verhinderen daarin vrij en onbelemmerd haar plicht te vervullen, het volgende heeft gedaan:
verdachte heeft zich - nadat op 16 juni 2004 genoemde Minister op de openbare weg de Herengracht te Amsterdam was belaagd door personen die vanuit een knijpfles een hoeveelheid tomatenketchup in haar richting en op haar kleding hadden gespoten - op 17 juni 2004 telefonisch tot de omroeporganisatie RTV Noord-Holland gewend en tegen een verslaggever van die omroeporganisatie - met verwijzing naar genoemde gebeurtenis op 16 juni 2004 – met het oog op publicatie – zakelijk weergegeven - onder meer het volgende gezegd waarbij in het navolgende tussen () telkens wordt verwezen naar vragen of opmerkingen van die verslaggever:
- "Dit is een waarschuwing, wij hebben niet voor niets voor de kleur rood gekozen" en
- "Als we een andere waarschuwing wilden geven hadden we wel met blauwe verf gegooid" en
- "Met de ultieme afstraffing willen we nu nog geen onnodige slachtoffers maken. We willen de staat de mogelijkheid geven om tot actie over te gaan" en
- (En als ze dat niet doen dan?) "Dan zullen wij verdere stappen ondernemen" en
- (En daarbij is moord dus niet uitgesloten?) "Zoals ik al zei. Ik sluit niks uit" en
- (Maar iedereen is heel erg geschrokken door de moord op Fortuyn) "Dus zou je denken dat Nederland z'n lesje heeft geleerd. Dus nog niet. Pim Fortuyn was een radicaal fenomeen. Hij heeft goede en slechte dingen gebracht op het verkeerde moment. [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] daar kan hetzelfde mee gebeuren. Zij heeft goede en slechte dingen maar slechte dingen hebben de overhand en het totale in haar hoofd geslagen integratiebeleid dat zij nu invoert, dat zal ze nu snel genoeg moeten herzien" en
- "Er is geen manier om met [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] in discussie te gaan want ze heeft aangifte gedaan tegen twee van mijn leden. Voor deze aangifte wordt ze so wie so nog gecorrigeerd om het maar zo uit te drukken. En ik hoop voor haar dat het niet de laatste maal is" en
- (U doet niet voor niets een dreigement, hoeveel tijd heeft de regering om haar beleid te wijzigen?) "Wij geven de regering ruim de tijd, zien wij in twee weken" en "Twee weken lijkt
voor ons ruim de tijd" en "In die twee weken moet het hele integratiebeleid worden teruggedraaid, voorlopig dan, naar het oude beleid" en
- (En als ze op deze weg door blijven gaan? Doet u dan eens een concreter voorstel dan) "Zoals ik al zei heeft ze twee weken de tijd om het terug te draaien, dat is mijn voorstel. Doet ze dat niet, dan zal ze de consequentie moeten aanvaarden" en
- (Nog meer ketchup?) "Geen ketchup meneer, ketchup was eenmalig".
ten aanzien van het onder 2. telastegelegde
op 17 juni 2004 in Nederland de [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft verdachte zich - nadat op 16 juni 2004 genoemde Minister op de openbare weg de Herengracht te Amsterdam was belaagd door personen die vanuit een knijpfles een hoeveelheid tomatenketchup in haar richting en op haar kleding hadden gespoten - op 17 juni 2004 telefonisch tot de omroeporganisatie RTV Noord-Holland gewend en tegen een verslaggever van die omroeporganisatie - met verwijzing naar genoemde gebeurtenis op 16 juni 2004 – met het oog op publicatie – zakelijk weergegeven - onder meer het volgende gezegd waarbij in het navolgende tussen () telkens wordt verwezen naar vragen of opmerkingen van die verslaggever:
- "Dit is een waarschuwing, wij hebben niet voor niets voor de kleur rood gekozen" en
- "Als we een andere waarschuwing wilden geven hadden we wel met blauwe verf gegooid" en
- "Met de ultieme afstraffing willen we nu nog geen onnodige slachtoffers maken. We willen de staat de mogelijkheid geven om tot actie over te gaan" en
- (En als ze dat niet doen dan?) "Dan zullen wij verdere stappen ondernemen" en
- (En daarbij is moord dus niet uitgesloten?) "Zoals ik al zei. Ik sluit niks uit" en
- (Maar iedereen is heel erg geschrokken door de moord op Fortuyn) "Dus zou je denken dat Nederland z'n lesje heeft geleerd. Dus nog niet. Pim Fortuyn was een radicaal fenomeen. Hij heeft goede en slechte dingen gebracht op het verkeerde moment. [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] daar kan hetzelfde mee gebeuren. Zij heeft goede en slechte dingen maar slechte dingen hebben de overhand en het totale in haar hoofd geslagen integratiebeleid dat zij nu invoert, dat zal ze nu snel genoeg moeten herzien" en
- "Er is geen manier om met [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] in discussie te gaan want ze heeft aangifte gedaan tegen twee van mijn leden. Voor deze aangifte wordt ze so wie so nog gecorrigeerd om het maar zo uit te drukken. En ik hoop voor haar dat het niet de laatste maal is" en
- (U doet niet voor niets een dreigement, hoeveel tijd heeft de regering om haar beleid te wijzigen?) "Wij geven de regering ruim de tijd, zien wij in twee weken" en "Twee weken lijkt voor ons ruim de tijd" en "In die twee weken moet het hele integratiebeleid worden teruggedraaid, voorlopig dan, naar het oude beleid" en
- (En als ze op deze weg door blijven gaan? Doet u dan eens een concreter voorstel dan) "Zoals ik al zei heeft ze twee weken de tijd om het terug te draaien, dat is mijn voorstel. Doet ze dat niet, dan zal ze de consequentie moeten aanvaarden" en
- (Nog meer ketchup?) "Geen ketchup meneer, ketchup was eenmalig".
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft onder meer gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezengeachte feiten 1. en 2. zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, en dat een gedeelte, groot 1 jaar, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast, met een proeftijd van 2 jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het door bedreiging met geweld de vergadering van de raad van ministers tot het nemen van enig besluit te dwingen en opzettelijk een lid verhinderen in die vergadering vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen.
Immers heeft verdachte – kort gezegd – [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] met de dood bedreigd, tenzij zij er voor zou zorgdragen dat het integratiebeleid – deel uitmakend van het regeringsbeleid – zou worden gewijzigd. Door aldus te handelen maakt verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig aan een ongeoorloofde inmenging in de besluitvorming over de inrichting van onze maatschappij en heeft verdachte de democratische grondbeginselen van de Nederlandse rechtsstaat en daarmee essentiële beginselen van een vrije en open samenleving geschonden. Met zijn handelswijze beoogt verdachte het regeringsbeleid te beïnvloeden. De dreiging met geweld tegen [Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie] is naar het oordeel van de rechtbank een aanval op het bestuur van de Nederlandse samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte bijzonder kwalijk. Dat de minister laat weten dat zij ondanks bedreiging haar beleid handhaaft neemt niet weg dat door de uitingen van verdachte zware druk op haar wordt uitgeoefend die naar algemene ervaringsregelen haar tenminste belemmert in haar vrijheid zowel emotioneel als in de mogelijkheden om te gaan en staan waar zij wil zonder aangepaste beveiliging.
Voorts blijkt in de houding van verdachte ter terechtzitting geen berouw. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2004 niet eerder is veroordeeld ter zake van bedreiging met geweld of gebruik van geweld tegen personen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 55, 95a, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
poging tot het door bedreiging met geweld een vergadering van de raad van ministers tot het nemen van enig besluit te dwingen en opzettelijk een lid verhinderen in die vergadering vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen
ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 MAANDEN, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 JAREN vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de goederen zoals vermeld op de beslaglijst waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.B. Leeser-Gassan, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R. de Ruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.P. Pijls, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2004.