ECLI:NL:RBAMS:2004:AR8294

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/097211-2004
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2004 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in 1984 en met zowel de Nederlandse als Marokkaanse nationaliteit, was gedetineerd in het Huis van Bewaring te Nieuwengein. De Belgische justitiële autoriteit had de feiten aangeduid als strafbare feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De opgeëiste persoon werd verdacht van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, meermalen gepleegd.

De verdediging voerde aan dat de verdenking enkel gebaseerd was op het gebruik van een getapt telefoonnummer en dat de opgeëiste persoon niet de persoon was die op 26 mei 2004 was geobserveerd. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de Belgische autoriteiten voldoende bewijs hadden om de overlevering te rechtvaardigen. De officier van justitie voerde aan dat de belangen van de Belgische rechtsorde zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon, die in Nederland woonachtig was.

De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de overlevering diende te worden toegestaan. De beslissing werd genomen in het kader van de internationale samenwerking in strafzaken, waarbij de rechtbank de waarborgen voor een eerlijke rechtsgang in België in acht nam. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in tegenwoordigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13/097211-2004
RK nummer: 04/4161
Datum uitspraak: 17 december 2004
UITSPRAAK
Op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 november 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Belgische justitiële autoriteit, Mireille Julemont, onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Luik, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
[adres]
thans gede-tineerd in het Huis van Bewaring “Nieuwengein” te Nieuwengein,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 december 2004. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. G. Szegedi, advocaat te Rotterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsmandaat van 14 september 2004 ten grondslag. Een afschrift van dit aanhoudingsmandaat is bij de stukken gevoegd.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon tevens de Marokkaanse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Tot dat oordeel is zij naar het recht van de uitvaardigende lidstaat in redelijkheid kunnen komen.
De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op dit feit is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dat feit, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet bedoelde garantie geeft.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig uw schrijven van 18-11-04 (de rechtbank leest: 8-11-04) heb ik de eer U te bevestigen dat in het geval van veroordeling in België van de genaamde [opgeëiste persoon] zijn straf zal kunnen worden omgezet volgens de Nederlandse normen (art. 11 van het Verdrag) “
De rechtbank begrijpt, in samenhang met de brief van het IRC Amsterdam-Utrecht van 8 november 2004, dat met artikel 11 wordt bedoeld: artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983.
De Nederlandse rechter zal de in de garantie bedoelde omzetting slechts kunnen uitspreken en daarvoor een Nederlandse straf kunnen opleggen indien de feiten, waarop het Belgische vonnis betrekking heeft, ook in Nederland strafbaar zijn. Derhalve dient te worden bezien of in de onderhavige zaak sprake is van dubbele strafbaarheid.
De feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren naar Nederlands recht op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet.
7. Verweren
De raadsman heeft verzocht de overlevering niet toe te staan nu de verdenking van de opgeëiste persoon slechts berust op het gebruik van een telefoon met een nummer dat is getapt, terwijl de opgeëiste persoon ontkent dat hij gebruik heeft gemaakt van die telefoon.
Tevens is de persoon, die op 26 mei 2004 is geobserveerd en zich vervolgens bij een politiecontrole zich gelegitimeerd als [naam], niet de opgeëiste persoon.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de Belgische autoriteiten weliswaar de opgeëiste persoon overgeleverd willen hebben, maar dat dat ten onrechte is.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
Uit de fax van de Luikse politie van 29 november 2004 blijkt duidelijk dat de overlevering wordt gezocht van [opgeëiste persoon], zodat naar het oordeel van de rechtbank ervan uit gaat dat de opgeëiste persoon de door de Belgen gevraagde persoon is.
De beoordeling van de vraag of tegen de opgeëiste persoon voldoende verdenking bestaat en/of opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem verweten strafbare feiten dient bij de behandeling van de zaak in België aan de orde te komen.
8. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a, OLW
Uit de stukken blijkt dat de feiten waarvoor de Belgische justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen deels in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid onder a en b van de OLW verbiedt in dat geval de overlevering.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond.
Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Enerzijds blijkt weliswaar dat de opgeëiste persoon een belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland, nu hij de Nederlandse nationaliteit bezit en in Nederland woonachtig is.
Anderzijds blijkt uit het EAB en de stukken ter ondersteuning daarvan dat:
- de vervolging in België betrekking heeft op de internationale handel in verdovende middelen welke slechts ten dele in Nederland werd gepleegd en samen met wel in België woonachtige personen werd uitgevoerd;
- een omvangrijk onderzoek in België gaande is;
- de bewijsmiddelen zich in België bevinden;
- de Belgische rechtsorde door deze handel in verdovende middelen is geschonden.
Deze overwegingen wegen naar het oordeel van de officier van justitie zwaarder dan het persoonlijke belang van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is van oordeel dat dient te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond nu de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
9. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
10. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet;
11. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan Mireille Julemont, onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Luik (België) ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr.A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. F. Salomon en L.E. Kalff, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2004.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.