ECLI:NL:RBAMS:2004:AR8430

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/097250-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2004 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Duitse justitiële autoriteit. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 en met de Nederlandse en Turkse nationaliteit, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, feiten die ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, onder de voorwaarden van de Overleveringswet vallen en dat de Duitse autoriteiten de nodige garanties hebben gegeven voor de uitvoering van de straf in Nederland.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de opgeëiste persoon overwogen, die aanvoerde dat de overlevering niet toegestaan moest worden vanwege onduidelijkheid over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten en de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet. De rechtbank oordeelde echter dat de feiten voldoende duidelijk waren omschreven in het EAB en dat de belangen van de Duitse rechtsorde prevaleerden boven de belangen van de opgeëiste persoon bij vervolging in Nederland.

De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de overlevering moest worden toegestaan. De beslissing werd genomen in het openbaar, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, met de opmerking dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER B
Parketnummer: 13/097250-04
RK nummer: 04/4353
Uitspraak: 24 december 2004
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 november 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Duitse justitiële autoriteit, hoofdofficier van justitie Kuhn van het parket te Hamburg. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 december 2004. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een arrestatiebevel van het Amtsgericht Hamburg d.d. 20 augustus 2004.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van het recht van de uitvaardigende staat is zij in redelijkheid tot dan oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 van de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft, behalve de Turkse, ook de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid OLW bedoelde garantie geeft.
De Duitse justitiële autoriteit heeft de volgende garantie gegeven:
Die Justizbehörde Hamburg hat zugesichert dass der Beschuldigte im Falle der Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe oder sonstigen Sanktion diese Strafe auf seinen Antrag in den Niederlanden verbüssen kann, und das Umwandlungsverfahren gemäss Artikel 11 des Übereinkommens über die Überstellung verurteilter Persoene vom 21. März 1983 zur Anwending kommen kann.
De feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet.
7. Overige verweren
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat de overlevering ten aanzien van de feiten die zouden zijn gepleegd op 18 december 2003 en 23 december 2003 niet dient te worden toegestaan aaangezien niet duidelijk is wat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten is.
Voorts dient de overlevering niet te worden toegestaan, aldus de raadsman, vanwege de weigeringsgrond van artikel 13 OLW. De opgeëiste persoon is Nederlander en de feiten zijn geheel in Nederland gepleegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten, zoals omschreven in het EAB onder e) voldoende duidelijk zijn. Vervolgens heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van de weigering op grond van artikel 13 OLW, aangezien het bewijsmateriaal zich in Duitsland bevindt, de medeverdachten in Duitsland woonachtig en gedetineerd zijn, het onderzoek in Duitsland gaande is en de Duitse rechtsorde is geschonden. Het belang van Duitsland prevaleert boven het belang dat de opgeëiste persoon heeft bij vervolging en berechting in Nederland.
Nu het EAB betrekking heeft op lijstfeiten, moeten de feiten zodanig zijn omschreven dat de rechtbank kan beoordelen of de uitvaardigende justitiële autoriteit die feiten in redelijkheid als lijstfeit heeft kunnen aanmerken. Daarvan is in dit geval sprake.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar vordering af te zien van de weigerings-grond van artikel 13 OLW.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. F. Salomon en R. de Ruijter, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 december 2004.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.