RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER B
Parketnummer: 13/097151-04
RK nummer: 04/4421
Uitspraak: 24 december 2004
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 november 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Duitse justitiële autoriteit, hoofdofficier van justitie Kuhn van het parket te Hamburg d.d. 18 november 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 december 2004 waar de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, zijn gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Turkse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een aanhoudingsbevel van het Amtsgericht Hamburg d.d. 8 september 2003.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in aanvullende informatie, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage 1 aan deze uitspraak is gehecht.
Voorts is in brieven van de Staatsanwaltschaft Hamburg d.d. 19 november 2004 en 15 december 2004 de afgifte verzocht van de voorwerpen zoals vermeld op de als bijlage 2 aan deze uitspraak gehechte fotokopie en die in het bezit van de opgeëiste persoon zijn aangetroffen.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit heeft.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat is zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 van de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op dit feit is naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
De raadsman heeft verklaard dat de overlevering niet dient te worden toegestaan en hij heeft daartoe het volgende aangevoerd -zakelijk weergegeven-:
a. het EAB voldoet niet aan het vereiste van artikel 28, lid 2, OLW, aangezien uit het EAB niet blijkt op welke feiten en omstandigheden de verdenking van de opgeëiste persoon is gebaseerd;
b. de vordering ex artikel 23 OLW van de officier van justitie is pas op 23 november 2004 ter griffie van de rechtbank ontvangen, terwijl het EAB is uitgevaardigd op 18 november 2004;
c. de opgeëiste persoon is op onrechtmatige wijze getapt, nu zich in het dossier geen machtigingen daartoe bevinden;
d. de omschrijving van de feiten in het EAB verschilt van die in de signalering ten aanzien van data en hoeveelheden cocaïne.
De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat geen van deze verweren doel treft en overweegt daartoe het volgende:
t.a.v. a: op grond van artikel 28, lid 2, OLW wordt overlevering niet toegestaan indien ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd. Van een dergelijke weigeringgrond is niet gebleken;
t.a.v. b: deze termijnoverschrijding, die niet door de officier van justitie wordt betwist, is niet fataal en heeft geen consequenties en er is niet gesteld of gebleken dat de belangen van de opgeëiste persoon door deze overschrijding zijn geschaad;
t.a.v. c: het is niet aannemelijk gemaakt dat in Nederland verboden opsporingsmethoden zijn gebruikt en het is niet aan deze rechtbank te beoordelen of de in Duitsland toegepaste opsporingsmethoden onrechtmatig zijn geweest;
t.a.v. d: de rechtbank dient te toetsen aan het EAB en gaat uit van de feiten zoals ze in het EAB zijn omschreven. De rechtbank heeft geconstateerd dat geval 3 van de Nederlandse vertaling van het EAB betrekking zou hebben op circa 100 gram cocaïne. De rechtbank gaat er vanuit dat hier sprake is van een kennelijke schrijffout en dat bedoeld wordt: 1000 gram, zoals vermeld in het originele Duitse EAB en in de signalering.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de uitvaardigende autoriteit kan worden bevolen.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7, 49 en 50 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVEELT de afgifte van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
- 1 vervalst Turks paspoort ten name van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum],
- een notitieboekje met telefoonnummers,
- 1 mobiele telefoon,
- 1 brief van de Freie und Hansestadt Hamburg d.d. 13 september 2004 op naam van [slachtoffer].
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. F. Salomon en R. de Ruijter, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 december 2004.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.