RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497068-05
RK nummer: 05/775
Datum uitspraak: 6 mei 2005
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 februari 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 7 februari 2005 door de justitiële autoriteit, substituut Procureur-generaal van het Parket-generaal bij het Hof van Beroep te Luik (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende op het [adres]
en/of
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 mei 2005. Daarbij zijn de officier van justitie en haar - gemachtigde - raadsman, mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, gehoord.
De termijn als bedoeld in artikel 22, lid 1 jo. lid 3 van de Overleveringswet is ter zitting van 29 april 2005 verlengd met 30 dagen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een voor uitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag, te weten het arrest van de 6de kamer van het Hof van Beroep te Luik van 29 maart 2002, dossiernummer: EX 2/02/1.
In dit arrest, dat bij verstek is gewezen, is de opgeëiste persoon veroordeeld tot vrijheidsstraffen voor de betichtingen A1, B2, D6 en D7 voor de duur van 4 (vier) jaren hoofdgevangenisstraf met uitstel van 5 jaar voor 1 jaar gevangenisstraf en voor de betichting C4 voor de duur 6 (zes) maanden en een boete van € 247,89, subsidiair 8 dagen hechtenis.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij faxbrief, gedateerd 22 april 2005, medegedeeld dat de opgeëist persoon op 5 april 2005 tegen genoemd arrest verzet heeft gedaan en recht heeft op een behandeling ter terechtzitting in haar aanwezigheid.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de nadere opgave van de feiten, waarvan door de griffier gewaarmerkte fotokopieën als bijlage 1, respectievelijk bijlage 2 aan deze uitspraak zijn gehecht.
3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen.
Desgevraagd heeft de raadsman met betrekking tot vragen naar de huidige verblijfplaats van de opgeëiste persoon en naar de reden van haar afwezigheid ter zitting, een beroep gedaan op zijn beroepsgeheim.
De officier van justitie is bij afwezigheid van een opgeëiste persoon niet-ontvankelijk in haar vordering tot in behandelingneming van een EAB, indien moet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon onvindbaar is, dan wel dat deze zich in het buitenland bevindt.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat:
- de vordering tot in behandelingneming van het EAB in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend;
- de opgeëiste persoon - in elk geval tot het moment van uitreiking van de vordering - woonde op het [adres];
- er van de zijde van de verdediging niet is gesteld, noch anderszins is gebleken dat de opgeëiste persoon zich niet in Nederland bevindt.
De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering.
4. Identiteit van de opgeëiste persoon
De raadsman heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.
5.1 Feiten, vermeld op bijlage 1 bij de Overleveringswet
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De overige feiten zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1. Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
2. Verduistering;
3. Heling, meermalen gepleegd.
De raadsman heeft ter zitting met betrekking tot de onschuld van de opgeëiste persoon geen feiten of omstandigheden aangevoerd die dit kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de
Overleveringswet bedoelde garantie geeft.
De Procureur-generaal bij het Hof van beroep te Luik de volgende garantie gegeven:
“Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in België, naar Nederland over te brengen op basis van het verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen.
Ik heb de eer U ter kennis te brengen dat mijn ambt tevens instemt met de omzetting in Nederland van de in België op te leggen vrijheidstraf zoals bedoeld in artikel 11 van het Verdrag inzake overbrenging van de gevonniste personen d.d. 21 maart 1983.”
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan.
De onder 5.1 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de overige feiten is in rubriek 5.2 vastgesteld dat deze naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
8. Weigeringgrond als bedoeld artikel 13 van de Overleveringswet
Uit het dossier volgt dat de feiten, waarop dit EAB betrekking heeft, deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Volgens artikel 13, eerste lid, OLW mag de overlevering niet worden toegestaan indien de feiten geheel of gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank afziet van toepassing van deze weigeringgrond.
De officier van justitie heeft zich in haar conclusie op het standpunt gesteld dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringgrond. Zij heeft
daartoe de volgende argumenten aangevoerd.
Enerzijds blijkt uit het Europees Aanhoudingsbevel dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland verblijft, zodat de opgeëiste persoon belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland.
Anderzijds blijkt dat
? de feiten waarop het Europees aanhoudingsbevel ziet zich slechts gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld,
? in België medeverdachten zijn vervolgd en berecht,
? de vervolging van de feiten in België is aangevangen en reeds tot een verstekvonnis heeft geleid,
? in België de meeste bewijsmiddelen voorhanden zijn,
? schending van de Belgische rechtsorde heeft plaatsgevonden, nu grote hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen in België.
Op grond van het gestelde in de conclusie van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat zij in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
10. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 140, 321 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de substituut Procureur-generaal van het Parket-generaal bij het Hof van Beroep te Luik (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Deze beslissing is genomen door:
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. F. Salomon en L.E. Kalff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Mulder, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 6 mei 2005.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.