ECLI:NL:RBAMS:2005:AT9014

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
303613
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • M. van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar voor kantoortoren nabij IPTA

In deze zaak vorderde de gemeente Amsterdam (Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam) betaling van een ontwikkelingsfee van 1,4 miljoen gulden van Amplan Vastgoed B.V. (voorheen Planon Vastgoed B.V.) voor de realisatie van een kantoortoren nabij de Internationale Passagiers Terminal Amsterdam (IPTA). De gemeente stelde dat Amplan deze vergoeding verschuldigd was op basis van een overeenkomst uit 1997, waarin was afgesproken dat Amplan een percentage van de bouwsom zou betalen voor de werkzaamheden die de gemeente had verricht ten behoeve van de kantoortoren. Amplan betwistte de vordering en voerde aan dat de overeenkomst nietig was wegens strijd met de openbare orde, omdat de gemeente geen werkzaamheden had verricht die ten laste van Amplan kwamen en dat de overeenkomst een ontoelaatbare doorkruising van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) vormde.

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was en dat de gemeente deze kon afdwingen. De rechtbank overwoog dat Amplan de overeenkomst had ondertekend en daarmee had erkend dat er werkzaamheden waren verricht. Het verweer van Amplan dat zij onder dwang had getekend, werd niet nader onderbouwd en verworpen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet in strijd met de WRO had gehandeld en dat de overeengekomen vergoeding als ontwikkelingsfee kon worden beschouwd. De vordering van de gemeente werd toegewezen, en Amplan werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

303613 / H 04.3668
22 juni 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
EERSTE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n :
de GEMEENTE AMSTERDAM (Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam)
gevestigd te Amsterdam
e i s e r e s
procureur mr. E.A. Minderhoud
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AMPLAN VASTGOED B.V.
gevestigd te Amsterdam
g e d a a g d e
procureur mr. M.H.F. van Buuren.
Partijen worden hierna de gemeente en Amplan ge-noemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken:
- dagvaar-ding van 12 november 2004, met producties,
- conclusie van antwoord,
- ambtshalve gewezen tussenvonnis van 19 januari 2005 waarbij een comparitie van partijen is bepaald, die op 11 mei 2005 heeft plaatsgevonden,
- proces-verbaal van comparitie van partijen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van overgelegde bewijs-stuk-ken, staat het volgende vast.
a. De gemeente heeft in de jaren ’90 plannen ontwikkeld om een passagiersterminal (de IPTA) te realiseren op de haar in eigendom toebehorende grond aan de Oostelijke Handelskade te Amsterdam. In hetzelfde gebied vonden tezelfdertijd een groot aantal nieuwbouwontwikkelingen plaats, waaronder een kantoortoren.
b. Tussen de gemeente en Amplan (destijds genaamd Planon Vastgoed B.V.) zijn vanaf begin 1997 besprekingen gevoerd over de ontwikkeling en realisatie van de kantoortoren.
c. De gemeente heeft in dit verband een conceptovereenkomst d.d. 17 juni 1997 opgemaakt (onder ref.nr. 97/01877), waarin aan Amplan het exclusieve recht is gegeven om de planontwikkeling voor de kantoortoren voor eigen rekening en risico ter hand te nemen. In de conceptovereenkomst, waaromtrent partijen het eens zijn, is opgenomen dat Amplan er rekening mee moest houden dat de kantoortoren als landmark in synergie met de IPTA moest worden ontworpen en dat Amplan haar ontwerp van de kantoortoren ter goedkeuring aan het Gemeentelijk Havenbedrijf (GHB) moest voorleggen. Voorts is vastgelegd dat Amplan met de gemeente apart overeenstemming diende te bereiken over een erfpachtsovereenkomst inzake de grond die benodigd was voor de realisering van de kantoortoren.
d. Vervolgens heeft Amplan een door de gemeente opgestelde brief d.d. 11 augustus 1997 ondertekend met de volgende inhoud:
In vervolg op en in samenhang met het verzoek van Planon Vastgoed B.V. (Planon) om de planontwikkeling van de kantoortoren nabij de Internationale Passagiers Terminal Amsterdam (IPTA) ter hand te nemen (zie ook onze bevestiging ref.nr. 97/01877) spreken partijen het volgende af.
Voor de reeds verrichte en nog te verrichten werkzaamheden door het Gemeentelijk Havenbedrijf ten bate van de realisering van de kantoortoren nabij de IPTA betaalt Planon aan het Gemeentelijk Havenbedrijf een vergoeding van 3.0% van de totale bouwsom, exclusief omzetbelasting, van de gehele kantoortoren, met dien verstande dat dit bedrag, ongeacht de hoogte van de bouwsom, maximaal 1.4 miljoen gulden bedraagt. Planon is dit bedrag verschuldigd indien zij, in vervolg op de planontwikkeling, de verdere realisering van de kantoortoren ter hand zal nemen.Dit bedrag dient binnen 21 dagen, nadat de aannemingsmaatschappij de kantoortoren aan de opdrachtgever heeft opgeleverd, aan het Gemeentelijk Havenbedrijf betaald te worden.
e. De kantoortoren is op 28 juni 2002 opgeleverd.
2. De gemeente vordert Amplan te veroordelen tot betaling van voornoemd bedrag van 1.4 miljoen gulden, vermeerderd met omzetbelasting, zijnde € 755.997,83, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 september 2002 tot aan de voldoening. Zij stelt daartoe dat zij overeenkomstig de afspraak in de brief van 11 augustus 1997 bij factuur van 16 augustus 2002 (met vervaldatum 6 september 2002) aan Amplan dit bedrag in rekening heeft gebracht, maar dat Amplan ondanks sommatie niet heeft betaald.
Volgens de gemeente kan de overeengekomen vergoeding worden beschouwd als ontwikkelingsfee.
3. Amplan voert daartegen aan dat zij onder dwang en onder protest de brief van 11 augustus 1997 heeft getekend, nadat de gemeente plotseling de aanvullende eis van de extra financiële bijdrage had gesteld. Volgens Amplan heeft de gemeente, anders dan de brief vermeldt, geen werkzaamheden verricht ten bate van de realisatie van de kantoortoren. De gemeente heeft alleen gewerkt aan het realiseren van de IPTA. Met de kantoortoren heeft de gemeente slechts bemoeienis gehad uit hoofde van haar publieke taak, zoals het verlenen van een bouwvergunning. De daarmee verband houdende kosten kunnen niet op Amplan worden afgewenteld. De gemeente kon door gebruikmaking van de publiekrechtelijke regelgeving van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) tot hetzelfde resultaat komen als met de privaatrechtelijke afspraak die zij met Amplan heeft gemaakt. Die afspraak vormt dan ook een ontoelaatbare doorkruising van de wettelijke regelgeving van de WRO, zodat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de openbare orde dan wel door de gemeente niet geldend gemaakt kan worden.
Subsidiair voert Amplan aan dat er naast de IPTA en de kantoortoren ook andere nieuwbouwontwikkelingen zijn in hetzelfde gebied, te weten een parkeergarage, hoteltoren en muziekcentrum, maar dat de gemeente alleen met Amplan een overeenkomst tot betaling van een kostenbijdrage heeft gesloten. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel zodat de overeenkomst ook om deze reden nietig is wegens strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Meer subsidiair betwist Amplan dat de gemeente werkzaamheden heeft verricht voor de ontwikkeling en realisatie van de kantoortoren, die ten laste van Amplan komen, althans dat de kosten daarvan de omvang hebben van het gevorderde bedrag. Amplan acht het onzorgvuldig en in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de gemeente de door haar gestelde werkzaamheden niet heeft gespecificeerd en onderbouwd.
4. Nu vaststaat dat partijen de overeenkomst zijn aangegaan en dat de kantoortoren is opgeleverd, moet worden beoordeeld of Amplan op de door haar genoemde gronden desondanks niet gehouden is tot betaling.
Allereerst wordt daartoe overwogen dat het verweer van Amplan, dat zij onder dwang de overeenkomst heeft getekend, wordt opgevat als een beroep op bedreiging of misbruik van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tegenover de betwisting door de gemeente heeft Amplan dit verweer echter niet nader onderbouwd, zodat het wordt gepasseerd. Aangenomen moet worden dat Amplan de vrije keuze heeft gehad om de overeenkomst aan te gaan en ervoor heeft gekozen om dat te doen na afweging van de financiële gevolgen daarvan.
5. Kernpunt van het geschil is de vraag of de gemeente door de overeenkomst aan te gaan heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De overeenkomst houdt in dat Amplan aan de gemeente een betaling moet doen voor de realisatie van de kantoortoren. Die realisatie was in het belang van de gemeente, omdat het algemeen belang van de ontwikkeling van de haven ermee was gediend. De betaling strekt ook ten voordele van de gemeente in financieel-economische zin, hetgeen eveneens een algemeen belang dient.
Dit betekent echter nog niet dat het hier gaat om een betaling in het kader van de uitoefening van een publieke taak van de gemeente. De taken en bevoegdheden die de gemeente in planologisch opzicht heeft ingevolge de WRO omvatten niet de mogelijkheid om in het kader van projectontwikkeling een voordeel te verkrijgen zoals de onderhavige overeenkomst de gemeente biedt. Er is dan ook geen sprake van een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrechtelijke stelsel van de WRO. De WRO bevat evenmin bepalingen die de mogelijkheden van de gemeente beperken om de bedongen vergoeding – door de gemeente terecht aangeduid als ontwikkelingsfee – langs publiekrechtelijke weg te verlangen van Amplan. De bepalingen van de WRO staan dan ook niet in de weg aan het aangaan en de naleving van de overeenkomst.
6. Het beroep van Amplan op het gelijkheidsbeginsel faalt om de door de gemeente daartegen aangevoerde redenen. De door Amplan gerealiseerde kantoortoren maakt, anders dan de overige nieuwbouw in de omgeving van de IPTA, deel uit van de IPTA. De IPTA met de daarbij behorende kantoortoren vormde aanvankelijk een project van de gemeente, terwijl dat – naar de gemeente stelt – voor de overige nieuwbouw niet geldt. Dit betekent dat van vergelijkbare situaties geen sprake is.
7. Uit het voorgaande volgt dat de overeenkomst rechtsgeldig is aangegaan en dat de gemeente deze jegens Amplan geldend kan maken.
Het laatste onderdeel van het verweer van Amplan heeft betrekking op de in de overeenkomst genoemde werkzaamheden en de omvang van de daarvoor te betalen vergoeding. Amplan heeft als partij bij de overeenkomst, door deze te ondertekenen, het uitgangspunt aanvaard dat er werkzaamheden zijn verricht en dat zij daarvoor het overeengekomen bedrag dient te betalen. Niet valt in te zien waarom de gemeente – gegeven het feit dat er geen sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht – tot een specificatie van de werkzaamheden of de daaraan verbonden kosten gehouden zou zijn. De inhoud van de overeenkomst is voldoende duidelijk, zodat het uitblijven van die specificatie niet onzorgvuldig of onredelijk is jegens Amplan.
8. Dit betekent dat de vordering van de gemeente, die voor het overige niet is weersproken, toewijsbaar is.
Amplan zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten.
BESLISSING
De rechtbank:
- veroordeelt Amplan aan de gemeente een bedrag te betalen van € 755.997,83, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 september 2002 tot aan de voldoening;
- veroordeelt Amplan de kosten van het geding te betalen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 4.618,78 aan verschotten en € 5.160,- aan salaris procureur;
- verklaart deze betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. M. van Hees, lid van genoemde kamer, en uitge-sproken ter openbare terecht-zitting van 22 juni 2005 in tegen-woordig-heid van de griffier.