ECLI:NL:RBAMS:2005:AT9554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
167270
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Tonkens-Gerkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een anesthesioloog voor schade na een medische behandeling

In deze zaak vordert eiseres A dat de rechtbank de gedaagde B aansprakelijk stelt voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van een medische behandeling die B op 13 december 1988 heeft uitgevoerd. A, die lijdt aan trigeminus neuralgie, heeft in het verleden verschillende behandelingen ondergaan zonder blijvend resultaat. B heeft A in 1988 behandeld met een thermolaesiebehandeling, maar deze behandeling heeft niet alleen niet het gewenste effect gehad, maar heeft ook geleid tot verdere schade, waaronder een beschadiging van A's linkeroog. A stelt dat B haar onvoldoende heeft voorgelicht over de risico's van de behandeling en dat hij niet conform de professionele standaard heeft gehandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat A's vordering is gebaseerd op de stelling dat B tekort is geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. A legt de verantwoordelijkheid voor de schade bij B, omdat hij volgens haar niet de juiste voorzorgsmaatregelen heeft genomen en niet adequaat heeft gehandeld tijdens de behandeling. B betwist de vordering en verwijst naar een deskundigenrapport, maar de rechtbank oordeelt dat dit rapport gebreken vertoont en niet bindend is voor A.

De rechtbank heeft B opgedragen om meer informatie te verstrekken over de wijze waarop de ingreep is uitgevoerd en welke informatie hij aan A heeft gegeven voorafgaand aan de behandeling. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere proceshandelingen, waarbij A de gelegenheid krijgt om te reageren op de akte van B. De beslissing over de aansprakelijkheid en de verdere procedure wordt aangehouden.

Uitspraak

H 98.4111
167270 (MdV)
22 juni 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n:
A, wonende te ( woonplaats ),
e i s e r e s ,
procureur: mr. A.S. Rueb,
t e g e n
B, wonende te ( woonplaats ),
g e d a a g d e,
procureur: eerst mr. R.A.I. Thuijs, vervolgens mr. P. van der Nat, thans mr. D.M. Looten.
Partijen worden hierna ook A en B genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaarding van 9 december 1998;
- conclusie van eis;
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken;
- conclusie van repliek, met bewijsstukken;
- conclusie van dupliek, met een bewijsstuk;
- akte uitlating producties van A;
- verzoek tot het wijzen van vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast.
a) A lijdt aan trigeminus neuralgie, een vorm van aangezichtspijn. Zij is hiervoor sinds 1974 zonder (blijvend) succes door medici van diverse disciplines en alternatieve genezers behandeld. Zij is onder meer in 1983 onder behandeling geweest van de anesthesioloog B (hierna: C), voor een thermolaesiebehandeling van het ganglion Gasseri volgens de methode-Sweet. Bij deze behandeling wordt met een naald de zenuwknoop van de nervus trigeminus opzettelijk beschadigd, zodat deze geen pijnprikkels meer kan doorgeven. C heeft deze behandeling niet voltooid omdat hij er niet in is geslaagd het te behandelen gebied met de naald te bereiken.
b) Naar aanleiding van artikelen in de tijdschriften ‘Hoofdzaken’ en ‘Privé’, waarin de anesthesioloog en pijnbestrijder B melding maakte van de goede resultaten van thermolaesiebehandelingen bij zijn patiënten, heeft A zich medio 1988 onder behandeling van B gesteld. B heeft in de periode van juni tot december 1988 diverse malen een thermolaesie van het ganglion sphenopalatium bij A uitgevoerd, telkens zonder (blijvend) resultaat.
c) Op 13 december 1988 heeft B bij A een thermolaesie van het ganglion Gasseri volgens de methode-Sweet verricht. Deze behandeling heeft niet het gewenste effect gesorteerd (niet de tweede, maar de eerste tak van de nervus trigeminus werd aangeprikt), maar heeft bovendien geresulteerd in een beschadiging van het linkeroog van A in de vorm van een cornea-anaesthesie en in verergering van haar aangezichtspijnen. In een poging deze gevolgen op te heffen, heeft B na 13 december 1988 nog diverse andere behandelingen, waaronder die van de tweede tak van de nervus trigeminus en van het ganglion Gasseri volgens de methode-Sweet, bij A uitgevoerd, alles steeds zonder het gewenste resultaat. In maart 1990 werd bij A een hersenvliesontsteking geconstateerd. Als gevolg van de behandelingen heeft A, door het grote aantal injecties, een luxatie van de discus van het kaakgewricht opgelopen. Zowel van de hersenvliesontsteking als van de kaakontwrichting is A na behandeling genezen.
2.1 A vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat B aansprakelijk is voor de door A geleden materiële en immateriële schade ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van B in de nakoming van de tussen partijen gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst, althans ten gevolge van diens onrechtmatig handelen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 1988, althans vanaf 9 december 1998, en B veroordeelt aan A die reeds geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met voormelde wettelijke rente, te vergoeden, alles met veroordeling van B in de kosten van de procedure.
2.2 A legt aan haar vordering ten grondslag dat B jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, dan wel jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, door haar onjuist voor te lichten over de mogelijke risico’s van de behandeling op 13 december 1988, door die behandeling te verrichten ondanks alle mislukte behandelingen daarvóór, door de behandeling zelf niet uit te voeren conform de toen geldende professionele standaard en door na 13 december 1988 te lang door te gaan met de behandelingen. Wat de ingreep op 13 december 1988 zelf betreft, stelt A dat B onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen door haar geen proefverdoving te geven, althans onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om een juiste ligging van de naald in het operatiegebied te verzekeren. Volgens A is de thermolaesie ook niet op de juiste plaats uitgevoerd, namelijk in de eerste in plaats van de tweede tak van de nervus trigeminus.
3. B bestrijdt de vordering. Op hetgeen hij daartoe aanvoert, wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.
Beoordeling
4. A stelt zich op het standpunt dat B bij haar behandeling niet conform de destijds geldende professionele normen heeft gehandeld. Zij verwijt B in dit verband, samengevat weergegeven, dat B haar onvoldoende heeft voorgelicht omtrent de mogelijke risico’s van de ingreep op 13 december 1988, dat hij zelf onvoldoende informatie heeft ingewonnen bij de artsen die A in het verleden hadden behandeld, dat hij de ingreep op 13 december 1988 niet heeft verricht zoals destijds van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mocht worden verwacht en dat hij na 13 december 1988 te lang is doorgegaan met de behandelingen.
5. B betwist de stellingen van A en verwijst daartoe in de eerste plaats naar de bevindingen van de door partijen gezamenlijk aangezochte deskundige D (hierna: D), waaraan partijen volgens B in beginsel zijn gebonden. De rechtbank deelt dit standpunt van B niet. A heeft immers onweersproken gesteld dat de vraagstelling aan D eenzijdig door (de verzekeraar van) B is geformuleerd zonder dat A daarbij is betrokken. Zo is bijvoorbeeld aan D geen vraag voorgelegd met betrekking tot de informatie die B voorafgaand aan de ingreep op 13 december 1988 aan A had moeten verstrekken. De wèl aan D voorgelegde vraag, of de ingreep geïndiceerd was, ziet niet op de kern van de zaak. Bovendien luidt het antwoord van D op de tweede vraag, of de ingreep volgens de aan te leggen normen is uitgevoerd, dat er in de brieven en aantekeningen van B te weinig gegevens zijn terug te vinden over de uitvoering van de ingreep. De door D getrokken conclusie, dat de ingreep is verricht zoals destijds van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mocht worden verwacht, wordt uitsluitend gemotiveerd met een verwijzing naar de ervaring van B. Voorts blijkt niet uit het rapport dat D op enig moment A in de gelegenheid heeft gesteld haar visie te geven, zodat het de vraag is of D rekening heeft kunnen houden met de ervaringen van C, die in 1983 vergeefs heeft getracht bij A een zelfde ingreep uit te voeren. Op grond van al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het rapport van D zowel door de wijze van totstandkoming als door de inhoud zodanige gebreken bevat dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat A aan de conclusies in dat rapport zou zijn gebonden.
6. Wat de voorlichting aan A betreft, stelt B zich op het standpunt dat hij haar voorafgaand aan de ingreep op 13 december 1988 voldoende heeft voorgelicht omtrent de mogelijke risico’s. Uit zijn verweer blijkt echter niet, welke informatie hij precies aan A heeft verstrekt. Bij dupliek heeft hij slechts aangevoerd dat hij A de verschillende behandelmethoden heeft genoemd met de aan elk daarvan verbonden risico’s en dat A ondanks de mogelijke risico’s wilde worden behandeld met thermolaesie. B zal alsnog gemotiveerd en zoveel mogelijk gedocumenteerd moeten uiteenzetten welke informatie hij precies aan A heeft verstrekt. Daarnaast heeft B aangevoerd dat de kans op de -naar B onweersproken heeft gelaten- bij de ingreep op 13 december 1988 door A opgelopen cornea-anaesthesie bijzonder klein is, waarbij hij heeft verwezen naar een verklaring van E. De kleinheid van deze kans betekent volgens B dat hij niet gehouden was A voor het risico te waarschuwen. Of B hierin rechtens gelijk heeft, is een vraag die zonodig door deskundigen zal moeten worden beantwoord, in aanmerking genomen de medische geschiedenis van A.
7. Over de wijze waarop de ingreep op 13 december 1988 is verricht, heeft B zich in dit geding nog niet concreet uitgelaten. De rechtbank gaat ervan uit dat B op dit punt vooralsnog heeft gezwegen omdat hij veronderstelde dat D de vraag of de ingreep naar behoren is verricht tussen partijen bindend had beslist. Nu de rechtbank hem, zoals hiervoor is overwogen, daarin niet volgt, zal B alsnog concrete en adequate informatie moeten verstrekken over de wijze waarop de ingreep op 13 december 1988 is verricht.
8. Wat het na 13 december 1988 doorgaan met de behandelingen betreft, geldt dat aan D niet is gevraagd of voor voortzetting van de behandelingen voldoende indicatie bestond. Uit hetgeen partijen in dit geding tot nog toe naar voren hebben gebracht en aan stukken hebben overgelegd, kan de rechtbank niet opmaken wat tussen B en A is besproken over de verwachte resultaten en mogelijke risico’s van de verdere behandelingen. B zal zich hierover nog gemotiveerd en zoveel mogelijk gedocumenteerd dienen uit te laten.
9. De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat B zich bij akte concreet, gemotiveerd en zoveel mogelijk gedocumenteerd kan uitlaten over de volgende vragen:
- welke informatie heeft B precies aan A verstrekt voorafgaand aan de ingreep op 13 december 1988?;
- hoe is de ingreep op 13 december 1988 verricht?;
- wat is tussen partijen besproken over het verwachte resultaat en de mogelijke risico’s van de behandelingen die A na 13 december 1988 heeft ondergaan?.
10. A zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren op de akte van B. Hoger beroep van dit vonnis staat thans niet open en iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
De rechtbank:
- verwijst de zaak naar de rol van (...) voor akte aan de zijde van B als bedoeld in rechtsoverweging 9, met vervolgens gelegenheid voor A voor het nemen van een antwoordakte;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Gewezen door mr. W. Tonkens-Gerkema, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.